Er is op 31 maart 2015 een arrest gewezen door het Hof Arnhem-Leeuwarden wat op zijn minst merkwaardig is te noemen. Er was vergoeding van huishoudelijke hulp en zelfwerkzaamheid gevorderd. De benadeelde kon echter niet aantonen dat hij derden had betaald. Het hof oordeelt dat uit de rechtspraak volgt dat bij de begroting van de schade wegens huishoudelijke hulp en zelfwerkzaamheid kan worden geabstraheerd van de omstandigheid dat de benadeelde degene die de hulp heeft geboden geen vergoeding heeft betaald. Dat is een juist uitgangspunt, want bij een abstracte schadevergoeding is niet van belang of de schade wordt “hersteld”. Er is geen herstelplicht. Heb je je auto beschadigd, dan hoef je niet te laten repareren. Je kunt dat geld bijvoorbeeld aan vakantie besteden en de schade laten zitten.

Maar dan komt het. Naar het oordeel van het Hof Arnhem-leeuwarden zou het bij huishoudelijke hulp opeens wel moeten gaan om het aantonen van enige schade. De schadevergoeding kan volgens het Hof niet worden geabstraheerd van de omstandigheid dat de hulp in het geheel niet is geboden.  Indien in het geheel geen hulp is geboden, ook niet onbetaald, is een abstract berekende vergoeding voor de (niet geboden) hulp niet aan de orde, aldus het Hof. Dat lijkt in tegenspraak met het voorgaande.  Is wel aldus redelijk de eis dat er tenminste hulp moet zijn geboden en daarmee de eis dat aangetoond moet worden dat enige schade moet zijn geleden, maar niet hoeveel?

Mijns inziens is die eis niet redelijk:

1. Juist bij abstracte schadeberekening dient immers niet gekeken te worden of de benadeelde in concreto schade lijdt. Anders ga je de schade toch weer concretiseren. Dus mag het feiet dat er wellicht geen schade is geleden eigenlijk niet aan de orde zijn.

2. Nu krijgt iemand die geen hulp inschakelt niets (doordat hij zijn huis laat vervuilen en/of zelf een verhoogde inspanning levert) , terwijl iemand die feitelijk maar 1 uur hulp inschakelt soms veel meer dan dat ene uur vergoed kan krijgen op basis van een abstracte schadeberekening.

3. Het feit immers dat bij gebreke aan bevoorschotting op huishoudelijke hulp mensen afzien van het inroepen van hulp en zich “behelpen”, mag uiteraard niet de reden zijn dat verzekeraars achteraf minder hoeven te betalen. De verzekeraar met namelijk de benadeelde in gelegenheid stellen om zijn situatie zo te krijgen dat deze niet wezenlijk verschilt van die voor een ongeval. Door beperkingen kan een benadeelde minder goed of slechts met zeer hoge inspanning zijn huishouden en gezin runnen. Stelt de verzekeraar de benadeelde niet (tijdig) in staat zijn huishouden en gezin met (financiële) hulp goed en zonder eigen verhoogde inspanning te runnen, dan dient dat mijns inziens niet achteraf beloond te worden in een lagere schadevergoeding.

Al met al lijkt het mij voor de rechtspraktijk een onwenselijke uitslag.

Zie Hof Arnhem-Leeuwarden | 31 maart 2015 | ECLI:NL:GHARL:2015:2350 | 200.132.857-01

NB. Mijns inziens moet de keuze van de cliënt goed uit de verf komen: primair een concrete schadeberekening en subsidiair een abstracte berekening of vice versa of alleen een abstracte berekening, als er geen bewijs is dat er kosten zijn gemaakt en voldaan.