In de letselschadepraktijk is voorfinanciering van schade c.q tekorten en eenzijdige regeling van een letselschadezaak aan de orde van de dag. Maar is dit een praktijk, die eigenlijk wel gewenst is en voldoet aan de te verwachten professionele standaard (te verwachten kwaliteit/mentaliteit)? Of moet er eigenlijk ingegrepen worden, maar gebeurt dat niet of te weinig?
Allereerst is de vraag of dit in audits naar buiten kan komen of dat er de facto enkel repressief toezicht en ingrijpen aan de orde is. Bij tuchtrechtelijke toetsing van handelen door een verzekeraar gaat het om, zo kan begrepen worden uit uitspraak 2022-001 van de Tuchtraad Financiële Dienstverlening en art. 5.1. van het Reglement van die Tuchtraad:
“Of de de aangeslotene tegenover consumenten de goede naam van de bedrijfstak alsmede het vertrouwen in de bedrijfstak niet zal worden geschaad. Er wordt daartoe dan getoetst aan de in toepasselijke gedragscodes, keurmerken en/of ereregelen”.
NORMATIEVE KADER C.Q. MOREEL KOMPAS: DE GRENZEN AAN HET HANDELEN
In de letselschaderegeling zijn er dan specifiek de Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL ) en het Nationaal Keurmerk Letselschade NKL) als ook de schadebeperkingsplicht van de aansprakelijke dan wel diens aansprakelijkheidsverzekeraar die de inhoud en grenzen van het handelen door en namsn verzekeraars bepalen. Zo staat er in het reglement van dat Keurmerk (NKL) ondermeer
“De benadeelde mag van de keurmerkhouder verwachten (preambule NKL en 3.1.1./3.1):
- dat zijn gerechtvaardigde belangen uitgangspunt zijn in de schaderegeling;
- dat betrokken partijen streven naar een optimale samenwerking:
- dat de keurmerkhouder streeft naar een “rechtvaardigde oplossing”, waarbij de keurmerkhouder garandeert dat “nimmer” haar eigen belangen, zoals financiële of andere belangen (van de werkgever/opdrachtgever) prevaleren boven een “rechtvaardige” oplossing,“
En de versie van dat Keurmerkreglement van februari 2022 vult dit nog verder en dwingender in onder art. 3.2 wat betreft de van de keurmerkhouder te verwachten houding en gedrag:
“Het uitgangspunt bij houding en gedrag is:
- dat partijen respectvol met elkaar omgaan
- dat partijen steven naar een constructieve samenwerking, waarbij zij oplossingen aandragen en verharding voorkomen
- waarbij zij dan “in ieder geval” de volgende normen in acht nemen, onder meer: een bejegening van de benadeelde en diens belangenbehartiger vanuit een harmoniemode
- adequaat en tijdig bevoorschotten om te voorkomen dat de benadeelde te verwachten kosten moet voorschieten (en anders immers alleen door nog schade- en escalatiemijdend optreden van de belangenbehartiger nog de benadeelde aan het schaderegelingstraject kan deelnemen en zich “naar behoren” kan laten bijstaan).
En zo is aan moreel kompas in de GBL (2006 en 2012) reeds terug te vinden:
“na aanvaarding van aansprakelijkheid verstrekt de verzekeraar een voorschot voor alle schade, waarvan aannemelijk is dat deze is geleden of zal worden geleden. Tenzij hij aansprakelijkheid heeft afgewezen, kijkt de verzekeraar “welwillend`’ naar ieder ander verzoek om een voorschot. (…) Dat geldt ook als het gaat om een voorschot voor buitengerechtelijke kosten”
“De verzekeraar laat blijken oog te hebben voor de (im)materiële behoefte(n) van de benadeelde, erkent die en handelt ernaar.” (dus ook de behoefte aan voorkomen van voorfinancieren van schade en de behoefte aan rechtshulp en kunnen continueren ervan)
“Een voorschot is in de praktijk regelmatig een “achterschot”. Dat betekent dat het slachtoffer de schade als het ware voorfinanciert. En dat kan voor hem problemen geven (…) “Een voorschot is een vooruitbetaling van schade, die op korte termijn te verwachten is” “de schaderegeling is gericht op de toekomst”
“de verzekeraar stelt voorschotverlening niet afhankelijk van concessies op een ander vlak”
Geen goede praktijk is dat het “al dan niet geven van een voorschot als tactisch middel wordt ingezet”. De bevoorschotting wordt “niet gebruikt als “wisselgeld” of drukmiddel dat bij overleg over de hoogte van de schadevergoeding kan worden ingezet”.
“De verplichting van de aansprakelijke partij om schade van de benadeelde te vergoeden mag overigens niet worden gebonden aan voorwaarden. Dat is ook logisch, omdat overleg anders trekken van een machtsstrijd krijgt en dat is nu juist niet de bedoeling van de GBL, die uitgaat van een harmoniemodel.”
Dus de betaling op buitengerechtelijk kosten of een voorschot op schade (incl. bgk) mag nooit afhankelijk worden gesteld van het accepteren van een gewenste regeling (van de overige schade), zoveel is wel duidelijk en er mag nooit – zeker niet vis eigen beleid– aangestuurd worden op voorfinacering van schade.
KWALIJKE PRAKTIJKEN: WAAR HET BEGINT EN WAAR HET EINDIGT
Indien er door de aansprakelijke partij/verzekeraar aangestuurd wordt op voorfinanciering van schade wordt de perverse prikkel wordt gevoed om juist de kosten als stuur, en machtsmiddel dan wel wisselgeld te (kunnen) gebruiken en/of een letselschadezaak eenzijdig te regelen. Immers, bij adequate en tijdige bevoorschotting van schade in wat voor vorm dan ook geeft het zich onttrekken aan de zaak de aansprakelijke partij/verzekeraar geen of weinig voordeel. Zijn onderhandelingspositie en processuele positie is dan anders. Hij zal zelf moeten gaan verhalen en in en buiten rechte moeten betogen en goed en naar behoren moeten motiveren dat en waarom dat en waarom afwijzing van het meerdere redelijk en te billijken is. Dan kan er niet volstaan worden met losse, blote stellingen het meerdere onbetaald te laten. Er moet voldoende onderbouwing zijn. Dit bevordert de kwalititeit van de letselschaderegeling.
Immers, de aansprakelijk verzekeraar behoort op grond van de GBL (GBL pag. 15, 29, 54 en 56-48):
- alle handelingsopties te onderzoeken en af te wegen. In het kader van zijn (morele) handelingsverantwoordelijkheid moet hij telkens opnieuw zo grondig mogelijk afwegen welke positieve en negatieve gevolgen een beslissing of handeling heeft of vermoedelijk kan hebben. Er moet dan gekozen worden voor de handeling die het meest goede of minst slechte teweegbrengt.
- goed gemotiveerd aangeven waarover geen overeenstemming bestaat en wel op een zodanig inzichtelijke wijze dat de benadeelde (en zijn belangenbehartiger) niets te gissen overblijft bijvoorbeeld over hoe tot een bepaalde beslissing, beleid, voorschot, schadebedrag of voorgestelde regeling is gekomen. Dus een rond bedrag nemen en dat wat losse, blote stellingen poneren ter afwijzing van het meerdere laat vaak juist alles te gissen over. De schade-uitkering kan dan net zo goed op basis van een onzorgvuldigheid , zelfs het steken van een vinger in de lucht, tot stand gekomen zijn. Maar ook goed motiveren waarom een bepaald gevraagd voorschot of voorgestelde regeling beslist niet redelijk en te billijken kan zijn. Ook dan kan niet volstaan worden met een enkel een tegenvoorstel. De benadeelde weet dan niet waarom hetgeen hij vraagt dan wel zo buitensporig zou zijn.
- steeds te toetsen of men van een eigen (eenzijdig) opgelegde of op te leggen (beleids)regel kunt willen dat ze algemene wet wordt. De (beleids)regel die de verzekeraar hanteert ten opzichte van anderen, zouden die anderen ook ten opzichte van die verzekeraar en diens vertegwnwoordiger mogen gebruiken. Dus krijgt de benadeelde om in de behoefte aan rechtshulp te voorzien op basis van eigen beleid een “budget” na rato van de (inschatting van) de overige schade en ongeacht diens specifieke kwaliteit, een zg. resultaatsafhankelijke beloning, dan wordt dus ook redelijk en gepast bevonden dat die (beleids)regel ten aanzien van de eigen vertegenwoordiging en vertegenwoordigers heeft te gelden. En andersom: geldt er voor de eigen vertegenwoordigers dat hun kosten c.q. beloning wordt bepaald aan de hand van de tijdsbesteding (benodigde en uitgelokte tijd) en hun specificieke kwalititeit, dan is dat dus de norm. Het is dan wat vreemd te betogen dat een (aanmerkelijke) uniforme lagere resultaatsafhankelijke beloning redelijk en te billijken zou zijn. Een eigen beleid mag immers nooit een (listige) kunstgreep zijn, waarbij slachtofferzijde willens en wetens wordt benadeeld ten voordele van de aansprakelijke verzekeraar. Dan zou immers voldaan worden aan de eigen definitie van ontelaatbaar benadelend handelen, indien dat handelen (omgekeerd) de verzekeraar raakt. daarvoor moet ten aller tijde dus gewaakt worden, want dat is een ernstige kwalijke praktijk
Is er een overschot of steeds adequaat en tijdig bevoorschot, dan wordt de aansprakelijke partij/verzekeraar dus ook echt gedwongen de voormelde stappen en overdenkingen te maken. Dat geeft zoveel meer minder schadelast. Want afwijzingen en eigen beleid wat niet te volgen is en de facto enkel bestaat uit wat losse, blote stellingen leidt geheid tot reactie en vragen. dat is voorzienbaar en die extra kosten zijn dus dan voor lief genomen.
Indien er niet adequaat en tijdig bevoorschot wordt op schade, zoals ook op kosten om in de behoefte aan rechtshulp te voorzien (GBL pag. 29) dan wordt er aangestuurd op voorfinanciering door de benadeelde. Dat is in strijd met de zorgplicht van de aansprakelijke verzekeraar, want ze moet juist “hoe dan ook” voorfinaciering van schade voorkomen (art. 3.2. NKL en pag. 36 GBL). Ze moet bevoorschotten in plaats van benaschotten. Dus dan gaat het tuchtrechtelijk al mis. Het is dan enkel nog de belangenbehartiger die wèl het gerechtvaardigde belang van de benadeelde bij het (kunnen) opstarten continueren van het schaderegelingstraject nog in het oog heeft en schade- en escalatiemijdend werkt door de bereidheid te tonen bij wanbetaling door te leveren en de betalingsplicht van voorschotverzoeken en declaraties van de benadeelde op grond van de overeenkomst met die belangenbehartiger tot nader orde op te schorten, zodat moeten stopzetten van de zaak en/of dure rechtszaken worden voorkomen en de benadeelde nog aan het schaderegelingstraject kan deelnemen, waar dat door – beleidsmatig en/of feitelijk – handelen door of vanwege de aansprakelijke partij/verzekeraar juist door en vanwege niet tijdig en adequaat bevoorschotten onmogelijk wordt gemaakt. Zonder die bereidheid kan de benadeelde anders niet of niet langer naar wederkerigheid en op basis van gelijkwaardigheid nog deelnemen aan het letselschadetraject. Dus juist bij geen adequate en tijdige bevoorschotting (geen benaschotting!) op schade, is ook niet voldaan aan de plicht om de waarden van zelfbeschikking, gelijkwaardigheid, wederkerigheid en respect hoog te houden (GBL pag, 15).
Dit strookt ook njet met de primaire schadebeperkingsplicht van de aansprakelijke partij/verzekeraar. Voorfinanciering van schade in wat voor vorm dan ook veroorzaakt schade/nadeel aan vermogensposities en onderhandelingspositie aan slachtofferzijde (benadeelde dan wel diens belangenbehartiger) met tegelijkertijd voordelen (vermogen via langer dan nodig binnenhouden van schadeuitkeringen- beleggingswinsten) en onderhandelingspositie van de benadeelde.
Indien er voorfinanciering en tekorten ontstaan is er reeds de perverse prikkel om schade als machts- en stuurmiddel te gebruiken. In de GBL editie 2006 werd dit ook omschreven als een kwalijke praktijk. Dit kan de vorm aannemen van het niet betalen van schade, ook buitengerechtelijk kosten, voordat aanvullende informatie of een ongeclausuleerde patiëntenkaart is overgelegd of bijvoorbeeld om een niet wel-gevallig debat over de omvang van een schadepost of ageren anderszins onmogelijk te maken, zoals via uitlatingen als:
“Bezie ik daarnaast uw correspondentie dan valt mij op dat veel woorden besteed worden aan de vergoeding van BGK, uitspraken die aangehaald worden of vergelijkingen getrokken worden (…). Dat staat u vrij maar het merendeel van deze correspondentie is niet van invloed geweest op wezenlijk anders beoordelen of behandelen van de schade.”
“Heb reeds aangegeven dat ik hele epistels in brieven over het beleid van (…) niet zal vergoeden”
‘Ik heb u mijn visie op uw bgk reeds kenbaar gemaakt. Nogmaals, o.a. uw brieven over het bgk-beleid zie ik niet als kosten die ik zou moeten betalen. Immers, dit zijn geen kosten die van belang zijn voor het regelen van deze zaak.”
“Bedankt voor uw suggestie over de bgk. Voor de beoordeling van de kosten buiten rechte heeft (…) een eigen beleid.”.
“Het valt mij op dat u in correspondentie vaak refereert aan de GBL en andere literatuur. Ook valt mij op dat het een copy paste verhaal is. U dient zichzelf de vraag te stellen in het kader van art. 6:96 BW in hoeverre is deze correspondentie noodzakelijk en draagt het bij aan de schadevaststelling van uw cliënt.(…). U sluit af met een positieve vibe! X. is hiertoe altijd bereid! U ook? Dan zou ik u willen verzoeken om in de volgende correspondentie dergelijke lange teksten niet te gebruiken.
NB. Deze letselschadeprofessionals missen reeds dat de kosten onderdeel vormen van de te vorderen en een discussie over de vergoeding ervan een discussie over de omvang van de schade. Het gaat juist over niet of niet naar behoren schade regelen. En ook dat de kosten namens de benadeelde worden gevorderd en dus het belang van de benadeelde niet wordt gediend, te meer omdat bij Die werken enkel juist schade- en escalatie bevorderend. De discussie wordt in deelgeschil wel gevoerd en wel betaald. Dan ben je al snel € 4.000-€ 8.000 verder met ook kosten van de eigen advocaat. Die professionals doen de schadelastbeheersing juist geen goed. Zij wensen duidelijk de betaling van schade als stuur- en machtsmiddel in te zetten en dat is dus laakbaar c.q een onprofessioneel, ongewenste of kwalijke handelen, wat juist bestreeden zou moeten worden. Niet gedoogd noch bevorderd.
Juist _ beleidsmatige en feitelijke – beslissingen dienen steeds gericht te zijn op het zoveel als mogelijk voorkomen en beperken van schade aan anderen door de aansprakelijke partij/verzekeraar. Dus alle – beleidsmatig en feitelijk – handelen en het schaderegelingstraject, ook in tijd en geld, moet aan verzekeraarszijde primair gericht zijn op de schadebeperkingsplicht ofwel het grondbeginsel van “alterem non laedere” (berokken een ander geen schade c.q. benadeel een ander niet). Dit betekent aldus prof. mr. Keirse (Zie prof. mr. S.D. Lindenbergh c.s: een nieuwe aanpak! Inleidingen gehouden op het symposion van de LSA 2010, SDU, 2010, en dan het artikel van prof. mr. A. Keirse: Alterum non laedere; voorkom schade! Grondbeginsel van het aansprakelijkheidsrecht, pag. 6): “dat een veroorzaking van schade ontoelaatbaar is, als de schade door een eerbaar persoon niet zou zijn toegebracht en de schade is toegebracht aan belangen ter zake waarvan de belanghebbende het recht had te eisen dat ze zouden worden gerespecteerd”
Bij enkel benaschotting op schade of daarmee stoppen, ontstaan er al snel tekorten en die lopen dan enkel op. Dus dan wordt juist mogelijk gemaakt dat een aansprakelijke partij/verzekeraar haar eigen standpunten en eigen beleid aan slachtofferszijde kan opleggen en bij niet-welgevallige discussie of iets gedaan (willen) krijgen de betaling op schade als punitive damage in te zetten. Indien immers niet meer op schade betaald wordt, wordt de nood hoog en/of is er beperking van de mogelijkheid om zich met behulp van een belangenbehartiger tot een redelijke behandeling of schadevergoeding te komen. De benadeelde kan dan niet meer behoorlijk zijn recht op schadevergoeding effecturen, zeker niet indien via een resultaatsafhankelijke beloning hij beperkt wordt in zijn mogelijkheid tot onderzoek, ageren en verweer. Het leidt enkel tot een machtstrijd en een onfatsoenlijk en niet respectvolle schaderegeling, waarbij de betaling op schade als taktisch middel wordt gebruikt. Indien immers niet meer op schade betaald wordt, wordt de nood hoog en/of is er beperking van de mogelijkheid om zich met behulp van een belangenbehartiger tot een redelijke behandeling of schadevergoeding te komen.
Maar (aansturen op) voorfinancieren maakt dus ook het zich onttrekken aan de zaak aantrekkelijk om de eigen schadepunten, en regeling aan de benadeelde op te leggen. Dat is dus primair doel c.q negatief gevolg. Het opleggen van eigen beleid en eigens standpunten is niet respectvol en past niet in een harmoniemodel. Maar in feite worden er dus dan opnieuw profijt ontleend aan op zich reeds onzorgvuldig c.q onrechtmatig handelen door juist het laten ontstaan en bestaan van voorfinanciering van schade c.q tekorten. En een eenzijdig regelen van een letselschadezaak kan de aansprakelijke partij/verzekeraar in een zaak kan opleveren, niet alleen financieel, maar ook opnieuw qua onderhandelings- en processuele positie van de benadeelde.
Er wordt dan een stuk schade op slachtofferzijde afgewenteld. Ook de schade die de aansprakelijke partij via haar “eigen beleid” onbetaald heeft gelaten, wat uiteindelijk een schade is, die de benadeelde zou moeten betalen. Immers er is enkel de betalingsplicht opgeschort en die komt bij overdacht en die eenzijdige regeling te vervallen. Dus zouden de negatieve gevolgen van – beleidsmatige en feitelijke – beslissingen goed zijn en worden doordacht, dan moeten professionals aan verzekeraarszijde wel duidelijk zijn dat ook dan de gerechtvaardigde belangen van benadeelde niet meer als uitgangspunt genomen (kunnen) zijn en dus de verwachtingen ook op dit punt niet worden voldaan. En ook niet is gekozen voor handelen/beleid wat het meest goede of het minst slechte gevolg met zich mee brengt of kan meebrengen.
De benadeelde moet dan bij al voorfinancieren en tekorten ook nog eens een procedure gaan voorfinancieren. En aangezien vrijwel in elke zaak vrijwel standaard wordt gepoogd om de zaak niet geschikt te achten voor deelgeschil en dan de benadeelde met de kosten van geschillenbeslechting te laten zitten, wat ook niet beantwoord aan de plicht om de gerechtvaardigde belangen van de benadeelde bij oplossing van het geschil als uitgangspunt te nemen en niet aansluit bij de schadebeperkingsplicht juist van de aansprakelijke partij/verzekeraar, wordt het de benadeelde alleen maar (onnodig) lastig gemaakt om recht te kunnen halen.
Eenzijdig regelen in een letselschadezaak beantwoordt evenzeer niet aan de te verwachten professionele standaard. Verwezen kan worden naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 mei 2022 (ECLI: NL: RBNNE::2022:1508):
“Tussen partijen staat vast dat Bovemij aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat [A] is overkomen en dientengevolge de daardoor geleden schade dient te vergoeden. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of Bovemij eenzijdig de onderhandelingen met [A] heeft mogen beëindigen (…)
Wel onder de de mogelijke werking van een deelgeschillenprocedure vallen verzoeken tot een (nader) voorschot, vergoeding van buitengerechtelijke kosten, een veroordeling tot dooronderhandelen, omdat dit op het moment van het verschil van mening over een of meer van voornoemde punten van onderhandeling gaat schadeproces met een vaststellingsovereenkomst belemmert. Dit uiteraard ongeacht het feit dat Bovemij eenzijdig heeft besloten het dossier te sluiten: juist een dergelijk besluit kan de noodzaak van een uitspraak in een deelgeschil procedure doen ontstaan. Haar argument dat haar eenzijdige sluiting de weg van het deelgeschil heeft afgesloten faalt dan ook. Als het enkele feit dat de onderhandelingen beëindigd zijn door verschil van inzicht over de gevolgen van het ongeval voor het arbeidsvermogen al tot gevolg zou hebben dat een kwestie niet geschikt is voor de deelgeschil procedure en een verzoeker niet in zijn verzoeken zou worden ontvangen, dan zou de deelgeschil procedure illusoir worden. Immers, op die weg zou een verzekeraar, door de enkele eenzijdige beëindiging van de onderhandelingen, de weg naar de deelgeschilprocedure voor het slachtoffer blokkeren.”
Secundair doel en/of eveneens negatief gevolg van eenzijdige afwikkelen wordt vanuit die uitspraak wel duidelijk: de weg naar het deelgeschil (kunnen) blokkeren. Dan loopt de benadeelde een risico ook nog eens geconfronteerd te worden met de kosten van een deelgeschil, indien – zo de praktijk wel laat zien – de verzekeraar in rechte er van alles aan doet en beargumenteert om ervoor te zorgen dat de zaak niet geschikt zou zijn voor behandeling in deelgeschil. Een eenzijdige regeling heeft dan tot doel en/of negatief gevolg een snelle, minder belastende en goedkopere geschillenbeslechting te frustreren en deelgeschillenprocedure min of meer illusoir maken. Het slachtoffer is dan “veroordeeld’ tot een duurdere, langere procedure.
En zou dan ook nog de weg naar de mediation worden geblokkeerd, dan wordt aangestuurd op het “moestrijden” dan wel het onmogelijk maken in praktische zin om recht te halen, war dat eigenlijk mogelijk al begonnen is bij het niet adequaat en tijdig bevoorschotten op schade.
Eenzijdig regelen is gelet op het bovenstaande helemaal geen rechtvaardige oplossing noch een oplossing, die garandeert dat de eigen belangen van de aansprakelijke verzekeraar geen. primaat hebben verkregen boven een “rechtvaardige” oplossing. Tusntijdse mediation wel, nu ook kostren van procedures deels door de maatschappij worden gedragen en de rechters reeds overbelast zijn. Aansturen op een dure, lange procedure is dus om diverse redenen een no go.
Dus eenzijdig regelen is eveneens op te vatten als een “onprofessioneel, ongewenst of kwalijk” handelen. daaraan zou dus geen uitvoering moeten worden gegeven en zulks zou dus op geen enkel wijze gedoogd of gefaciliteerd mogen worden. Degene die daaraan zich schuldig maken daarop aangesproken en teruggefloten moeten (kunnen) worden. Een argument zoals dat het juist schade en verdere (oeverloze) discussie zou beperken, is gelet op het bovenstaande ook natuurlijk een volkomen drogreden. Duidelijk is wel dat dergelijk gedrag op geen enkel wijze meer te plaatsen is in de GBL of het NKL en de schadeperkingsplicht en dat keurmerkhouders die daartoe overgaan en dat gedrag gedogen en daarmee bevorderen zich buiten het Keurmerk plaatsen.
Zo kan dus door een aansprakelijke verzekeraar dus direct dan wel indirect het naar behoren kunnen effectueren van een schadeclaim op tal mogelijke wijzen frustreren.
Dat begint al via “eigen beleid” en/of aansturen op voorfinancieren van schade (ook in de vorm van buitengerechtelijke kosten) en gaat dus door naar het opleggen van een “budget” na rato van de omvang van de schade met als negatief gevolg dat de benadeelde danig beperkt wordt in het naar behoren kunnen effectueren van een schadeclaim met bijstand van een belangenbehartiger zonder dat schade onbetaald blijft, en eindigt dus met een eenzijdige regeling wat recht kunnen halen opnieuw zoveel als mogelijk kan frustreren.
Er ligt dus voor de Projectgroep Integrale Bestrijding Kwalijke Praktijken een schone zaak om iets op en aan te pakken.
En voor verzekeraarszijde een taak en plicht om de oorzaak en oplossing van schade en escalatie vooral bij de interne problemen en eigen houding en werkwijze te zoeken. Indien de verkeersregels in de letselschadepraktijk goed worden gevolgd en op die naleving goed wordt toegezien, zijn er minder botsingen en wordt er echt aan goede praktijken én schadelastbeheersing toegekomen. Daarvoor is dus omdenken alsook andere mentaliteit, ander wereldbeeld en andere bejegening nodig.
NB. Een constructieve en respectvolle samenwerking wordt niet bereikt met het opleggen van eigen standpunten en eigen benadelend en beperkend beleid en/of elimineren van iedere kritiek en niet-welgevallig inhoudelijk debat. Ook niet het zien en behandelen van een benadeelde als een potenentiële fraudeur en ook niet zien of behandelen van een belangenbehartiger als zakkenvullers of vijand. Dat leidt juist enkel tot verharding. Een zakkenvuller is trouwens niet bereid tot doorlevering en opschorting van de betalingsplicht bij verzuimen. Die is gebaat bij procedures. Dus wees ook kritisch op bestaande vooroordelen en beeldvorming. Een constructieven samenwerking begint met (willen) luisteren en niet met (willen) aanhoren, maar vervolgens op dezelfde voet verder gaan. Zoals via een reactie zoals “Bedankt voor uw suggestie over de bgk. Voor de beoordeling van de kosten buiten rechte heeft (…) een eigen beleid.” Een monoloog versus een monoloog wordt immers geen dialoog. Anders is het onmogelijk op een constructieve wijze met elkaar in gesprek te komen en blijven. En daar is ook qua schadelastbeheersing niets mee gewonnen.