Mr. S.C. van Veldhoven, re
VAN BGK-BELEID NAAR MENTALITEIT: Hoe is de praktijk (beleid) en wat zegt het recht en de redelijkheid ten aanzien van betalingen op en van buitengerechtelijke kosten?
Inleiding
Voor financieren van schade is in strijd met de GBL, waarin uitdrukkelijk is opgenomen: “De verzekeraar moet hoe dan ook voorkomen dat de benadeelde de schade voorfinanciert. Het gaat uitdrukkelijk om bevoorschotting en niet om ‘benaschotting’ “. Er is dus een bevoorschotplicht c.q verbod op voorfinanciering. De buitengerechtelijke kosten vormen onderdeel van de schade, dus daarvoor geldt hetzelfde.
Hoe kan het dan toch zo zijn dat toch sommige verzekeraars – en daarbinnen letselschadeprofessionals – alleen maar betalen op declaraties en dus daarmee wensen te zeggen uitsluitend te benaschotten op reeds geleden schade? Dan worden (van aanvang aan) onderlinge relaties en de schaderegeling al op scherp gezet.
In de praktijk wordt gezien dat de bevoorschotplicht wordt omgebogen naar een voorfinancieringsplicht van de benadeelde of diens belangenbehartiger, indien deze rechtstreeks namens die benadeelde de buitengerechtelijke kosten vordert, en zelfs een doorleverplicht – soms via de kunstgreep van bedrijfsregeling 15 – bij wanbetaling afdwingt.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde – in navolging van de literatuur – dat handelen in strijd met de GBL een onzorgvuldig c.q onrechtmatig handelen oplevert (ECLI:NL:GHARL:2018:10759, r.o 4.30)
Daarnaast is dit gedrag ook niet te rijmen met een streven naar goede onderlinge relaties en de gedragscode verzekeraars (“wij tolereren geen enkel onrechtmatig gedrag”).
Indien verzekeraars via benaschotting op medische verschotten en declaraties bewust c.q structureel alleen maar benaschotten en niet bevoorschotten en ook nog eens de voorfinanciering hoog laten oplopen – bedragen van € 10.000,00 in zaken is geen uitzondering meer – en dan ook nog eens voordeel kunnen behalen uit hun verzuimen, dan gaat er iets mis. Niet te rijmen met ander beleid van die verzekeraar is de situatie dat er sprake is van het willens en wetens benadelen van de benadeelde en/of diens belangenbehartiger ten voordele van de verzekeraar of aan ander, bijvoorbeeld de aandeelhouders. Dat lijkt haar bgk-beleid in strijd te komen met haar ander beleid.
Waarin zit ‘m de benadeling?
De benadeling zit in het feit dat een letselschadeprofessional namens de verzekeraar zijn een andere letselschadeprofessional (aan slachtofferzijde) dwingt tot et spelen van bank van lening, terwijl hij dat met zijn cliënt helemaal niet is overeengekomen.
Die belangenbehartiger aan slachtofferzijde moet dus dan én zijn privé-matige verplichtingen én zijn bedrijfsmatige verlichtingen voldoen en daarnaast bank van lening spelen ten aanzien van medische verschotten en werkzaamheden. Indien er dan geen inkomsten komen, omdat declaratie niet worden betaald, is er op de duur ook geen ruimte meer voor verplichtingen en voorfinanciering. Uw collega loopt door uw toedoen c.q. onrechtmatig bgk-beleid dan vast. Deze financiële benadeling van een collega is dus mijns inziens reeds niet wat past bij ‘fatsoenlijk, integer en respectvol handelen jegens alle betrokkenen”.
Bij overname van een zaak staan er dan veel aan kosten open, die deze belangenbehartiger bij zijn cliënt in rekening kan brengen. Lekker voelt dat niet, want die declaraties hadden al via bevoorschotting afgedekt moeten zijn. Een deelgeschil nog starten, is dan ook vaak lastig. De benadeelden en zijn cliënt komen in een spagaat.
Bij het doorschuiven van de betaling op buitengerechtelijke kosten naar een eindregeling is er eenzelfde probleem. Er is dan de perverse prikkel om veel kosten gewoonweg onbetaald te laten, vaak met slechts enige losse algemene opmerkingen. Om dan nog een deelgeschil voor de kosten te moeten opstarten, zal vaak een benadeelde niet fijn vinden. Ook wordt er vaak gesproken over een “package deal”. Indien de benadeelde niet akkoord gaat met het onbetaald blijven van een grootdeel van de kosten, kan er geen regeling tot stand komen. De verzekeraar gaat dan op de relatie tussen de benadeelde en zijn belangenbehartiger drukken[1].
De aansprakelijke verzekeraar heeft dan vrij spel om een groot deel van de kosten gewoonweg onbetaald te laten, welke situatie bij een adequate bevoorschotting niet aan de orde zou zijn geweest.
Processueel is de benadeelde ook in het nadeel: bij een adequate bevoorschotting is wellicht een overschot. De verzekeraar moet wat teveel zou zijn betaald gaan verhalen. Hij vordert terug. Hij kan niet concrete werkzaamheden met algemene, losse stellingen een deel van de kosten wegstrepen en
dan afwachten of de benadeelde gaat procederen om een hoger, redelijk(er) bedrag te ontvangen, zoals thans wel eens aan de orde is. Hij moet dan zelf aan de slag met alle bewijstechnische zaken kostenrisico van dien. Bij tekorten heeft de benadeelde dat procesrisico.
Waarin zit hem het profijt?
Dat voordeel bestaat dus enerzijds uit beleggingswinsten door dat vooruitbetaalde premies, die bedoeld zijn juist in die bevoorschotplicht te voorzien binnenkamers worden gehouden.
De vooruit te betalen premies worden afgestemd op de te verwachten schadelast. Indien de aansprakelijke verzekeraar dus niet aan haar plicht ex GBL voldoet en anderen dan haarzelf de buitengerechtelijke kosten laat voorfinancieren, dan houdt zij dus die vooruitbetalingen binnen en kan zij daarop rendement maken. Zij kan dan winst maken op voorfinanciering van schade, waarop zij zelf had moeten bevoorschotten (art. 6:104 BW).
Een gemiddelde beleggingswinst is tegenwoordig 6,5%. Dat betekent dat bij een voorfinanciering van pakweg € 2.000,00 reeds in na twee maanden een beleggingswinst van € 21,67 (2/12 x 0,065 x € 2.000,00 = € 21,67). Bij een opgelopen voorfinanciering van € 10.000,00 is dat (1/12 x 0,065 x € 10.000 =) € 54,17 per maand en € 650,00 per jaar. Toch is een declaratie uitsluitend een afrekening van reeds voorgefinancierd werk. Dus indien openstaande declaraties bij “onderhanden werk” opgeteld wordt, zijn voorfinancieringen van € 2.000,00 – € 6.000,00 vrijwel in elk dossier aanwezig,
Bij de wet der grote getallen bij aansprakelijke verzekeraars zijn die winsten via (afgedwongen) voorfinanciering van schade dus aanzienlijk[2]. Er wordt winst gemaakt op het verzuim van de plicht ex GBL om voorfinanciering van schade “hoe dan ook” te voorkomen. Deze kwalijke praktijk dient niet gefaciliteerd, maar beeïndigd te worden. Er is immers nu een perverse prikkel om niet tijdig op schade en daarmee ook niet tijdig op buitengerechtelijke kosten te betalen.
Het ander profijt is meer een perverse prikkel, die in de praktijk vaak zich realiseert. Tussentijds en bij een eindregeling worden tekorten c.q de buitengerechtelijke kosten vaak gebruikt om de schaderegeling direct of indirect in de door de verzekeraar gewenste richting te sturen.
Bij een eindregeling is er ook een processueel voordeel: de verzekeraar hoeft niet terug te vorderen wat hij volgens zijn definitie van redelijkheid teveel heeft betaald. Het procesrisico ter zake van de kosten verschuift van de verzekeraar naar de benadeelde.
Een collega zich bont en blauw laten werken en dan via bedrijfsregeling 15 een doorleverplicht afdwingen en vervolgens via de omvang van de schade de opponent met (in redelijkheid gemaakte) buitenrechtelijke kosten laten zitten, ook niet bepaald als collegiaal en passend binnen de GBL is te beschouwen.
Kortom: De regels van beroepsethiek zijn door huidig bgk-beleid ernstig in zwang geraakt. Een van de regels van ethiek is dat handelen fatsoenlijk, integer en respectvol moet zijn h jegens alle betrokkenen. Ook druist dit in op een goede werkrelatie, namelijk die berust op respect, collegialiteit en vertrouwen. Men mag en kan een benadeelde en/of collega aan de overkant van dezelfde tafel bij een verbod op voorfinanciering niet als bank van lening gebruiken met alle gevolgen voor die personen van dien.
Wat is rechtens?
De Hoge Raad is duidelijk over de vergoeding van buitengerechtelijke kosten in het arrest De
Jonge/Schepener Ziekenhuis (HR 29 september 2014 NJ 2015, 84). Daarin is het volgende bepaald:
A. Verbod tot voorfinanciering c.q herstelplicht
In die uitspraak is bepaald dat de verzekeraar de benadeelde moet brengen in een vermogenspositie positie, waarin de benadeelde zonder aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis zou hebben verkeerd”
Dat is een impliciet een verbod tot voorfinanciering c.q. herstelplicht, die ook reeds uit de arresten van Johanna Kruidhof (HR 28 mei 1999 NJ 1999, 564) en Rijnstate/Reuvers (HR 5 december 2008 NJ 2009, 387) voortvloeit. Om in de termen van de voormelde rechtspraak te blijven: de aansprakelijke partij moet er feitelijk “van aanvang aan” voor zorgen dat de benadeelde zich van de benodigde (rechts)hulp – zoals onderzoek en verweer – kan voorzien en zij moet voorkomen dat de vermogenspositie via voorfinanciering op de buitengerechtelijke kosten door het ongeval kan worden aangetast. Met andere woorden: er moet vandaag voldoende middelen ter beschikking worden gesteld om een werkzaamheden en medische verschotten van morgen te (kunnen) betalen. Zonder ongeval zou er immers ook geen rechtsbijstand in het kader van dit ongeval aan de orde zijn geweest.
Die herstel- en bevoorschotplicht vloeit ook voort uit andere rechtspraak:
“Als de verzekeraar aansprakelijkheid heeft aanvaard, worden voorschotten gegeven”[3].
Dus het is dus al zeer opmerkelijk dat er desondanks declaraties worden afgewacht en/of alleen maar op declaraties wordt betaald en ook daarmee dan vaak zeer nonchalant wordt omgesprongen. Dat geeft – mede gelet op de bevoorschotplicht ex GBL – geen blijk van professioneel en respectvol gedrag.
Die bevoorschotplicht is niet anders, indien er sprake is van rechtstreeks vorderen namens de cliënt door diens belangenbehartiger. Anders zou een bevoorschotplicht van de aansprakelijke partij via bgk-beleid in de praktijk een bevoorschotplicht van de belangenbehartiger worden, die dan ook nog eens vaak doorgeschoven kan worden tot aan een eindregeling en dat wordt rechtens ook niet redelijk geacht[4]:
“Bovendien kan van het slachtoffer of diens belangenbehartiger niet worden
gevergd dat zij de kosten ter vaststelling van de omvang van de schade voorfinancieren totdat duidelijk is dat de buitengerechtelijke kosten in een redelijke verhouding staat tot de omvang van de schade. Dit zou immers het bereiken van een minnelijke regeling in de voorfase in praktische zin welhaast onmogelijk maken”.
Er is geen voorfinancieringsplicht overeengekomen: er is slecht overeengekomen dat de belangenhartiger “namens” de cliënt de bevoorschotting en declaratie op kosten rechtstreeks bij de verzekeraar zal vorderen. Dus ook dan dient de aansprakelijke partij dus nog steeds voorschotbetalingen – en dus geen nabetalingen – te verrichten, maar dan aan de belangenbehartiger van de benadeelde.
Het mag dus ook niet zo zijn dat een aansprakelijke partij op enige wijze – bijvoorbeeld te stoppen met adequaat bevoorschotten of via een PIV-staffel – een benadeelde in de benodigde rechtshulp zou mogen beknotten en daarmee in zijn mogelijkheden tot benodigd onderzoek en verweer. Dit wordt ook bevestigt in de rechtspraak[5]:
“het niet bevoorschotten van de buitengerechtelijke kosten, enkel omdat deze niet in verhouding staan tot de door de aansprakelijke partij veronderstelde geringe omvang van de schade er toe zou leiden dat de benadeelde ernstig wordt beperkt in zijn mogelijkheid de omvang van de schade met behulp van een professionele rechtsbijstandverlener te laten vaststellen en vervolgens een reële minnelijke regeling met de aansprakelijke partij te treffen”.
De aansprakelijke partij moet behandeling van de zaak door een belangenbehartiger “mogelijk maken” en niet de benadeelde of zijn belangenbehartiger.
Het is ook vreemd indien een vermogend verzekeraar zijn plicht tot bevoorschotten op schade via eigen bgk-beleid zou kunnen en mogen ombuigen naar een plicht tot voorfinanciering van die schade voor een benadeelde of zijn belangenbehartiger – een kleine ondernemer, die niet op eigen titel, maar namens diens cliënt handelt – of een doorleverplicht van de belangenbehartiger bij wanbetaling waardoor de aansprakelijke partij in een voordeligere positie komt te verkeren, terwijl hij zijn opponent in een nadelige vermogenspositie brengt.
Dat de kosten feitelijk door de belangenbehartiger worden voorgefinancierd, is om in eerste instantie de benadeelden, die al veel schade moet voorschieten, wat te ontlasten. Dat is uiteraard een geste die niet bedoeld is voor een aansprakelijke partij, nadat deze de aansprakelijkheid heeft erkend. Dan mag ervan uitgegaan worden dat de aansprakelijke verzekeraar die voorfinanciering van die belangenbehartiger overneemt. De praktijk laat echter heel anders zien.
Indien de belangenbehartiger met de voorfinanciering wordt belast, dan is de situatie de volgende. Over declaraties moet hij BTW afdragen en hij heeft medische verschotten (in dezen € 144,00) al te doen. Ook het salaris weggedacht schiet voorfinanciering dus flinke gaten, terwijl baten uitblijven. De belangenbehartiger krijgt zorgen over het in de problemen komen met betaling van privématige en/of bedrijfsmatige lasten vanwege het feit dat hij naast eigen lasten ook enorme lasten van voorfinanciering moet dragen, terwijl de aansprakelijke verzekeraar in strijd haar plichten die last weigert van hem over te nemen én aan haar verzuim ook nog eens verdient. Dus in dat geval negeert die verzekeraar ook haar plicht ex GBL om als professional extra zorg te dragen voor de relatie met andere betrokken partijen, zoals de belangenbehartiger (pag. 17 GBL).
Die voorfinanciering is namelijk ook om andere reden opmerkelijk. Een verzekeraar is – net als de belangenbehartiger een zakelijke dienstverlener. Die verzekeraar vraagt voor zijn dienstverlening, te weten dekken van schade, bij vooruitbetaling premie. Zo kan hij bij schade uit die vooruitbetalingen putten en aan andere bedrijfsmatige verplichtingen voldoen. Een verzekeraar schort haar zakelijke dienstverlening vrijwel direct op, indien zijn contractspartner stopt met de vooruitbetalingen. Van een belangenbehartiger wordt daarentegen verwacht dat deze blijft doorleveren.
Het vaak gehoorde argument van verzekeraars dat het “niet gebruikelijk” zou zijn om op buitengerechtelijke kosten te bevoorschotten en dus alleen aan de hand van declaraties (geleden schade) te benaschotten, berust dus op een onrechtmatig gedrag c.q. ongepaste betalingsmentaliteit, wat in de schaderegeling is ingeslopen en/of via bgk-beleid wordt afgedwongen. Maar het feit dat iedereen ten eigen nutte door rood verkeerslicht rijdt, maakt dat gedrag niet minder verwerpelijk en niet minder onrechtmatig. Juist vanwege het feit dat aansprakelijkheidsverzekeraars zich ook gecommitteerd heeft aan de Gedragscode Verzekeraars en daarmee aangeeft “wij hebben een voorbeeldfunctie” en “wij tolereren geen onrechtmatig gedrag” en ander beleid van verzekeraars is dat gedrag des te zorgwekkender.
Daarbij blijkt ook uit de rechtspraak dat tussentijdse beoordeling ook van een verzekeraar gevraagd wordt[6]:
“ASR stelt kennelijk dat de buitengerechtelijke kosten slechts als redelijk kunnen worden gekwalificeerd, indien er een redelijke verhouding bestaat tussen de gemaakte kosten en de “opbrengst”(de uitgekeerde schadevergoeding). Dat standpunt vindt echter geen steun in het recht. Beslissend is of de kosten ter vaststelling van schade en de aansprakelijkheid van een ander daarvoor in redelijkheid zijn gemaakt. Het standpunt dat de redelijkheid van de gemaakte buitengerechtelijke kosten pas kan worden beoordeeld nadat de (totale) schade vaststaat is dan ook niet juist”
Alleen al omdat de benadeelde of diens belangenbehartiger geen bank van lening is en kan zijn.
Voor (tussentijdse) bevoorschotting op buitengerechtelijke kosten bij niet-PIV-deelnemers geldt onder meer de volgende rechtspraak[7], die ook voor zich spreekt:
“Het niet bevoorschotten van de buitengerechtelijke kosten, enkel omdat deze niet in verhouding staan tot de door de aansprakelijke partij veronderstelde geringe omvang van de schade, zoals NH1816 voorstaat, zou ertoe leiden dat de benadeelde partij ernstig wordt beperkt in zijn mogelijkheid de omvang van de schade met behulp van een professionele rechtsbijstandverlener te laten vaststellen en vervolgens een reële minnelijke regeling met de aansprakelijke partij te treffen”.
“Het niet verder bevoorschotten van de buitengerechtelijke kosten enkel omdat deze niet in verhouding staan tot de door de aansprakelijke partij veronderstelde omvang van de schade,(…) zou er toe leiden dat de benadeelde ernstig wordt beperkt in zijn mogelijkheid de omvang van de schade met behulp van een professionele rechtsbijstandverlener te laten vaststellen en vervolgens een reële minnelijke regeling met de aansprakelijke partij te treffen”,“omdat nagenoeg alle kosten daarvan per definitie voor eigen rekening zouden komen.” [8]:
“Denkbaar is dat achteraf komt vast te staan dat de aan het ongeval toerekenbare schade relatief beperkt is, maar dat enkele feit betekent niet dat de eerder in redelijkheid gemaakte buitengerechtelijke kosten alsnog als niet redelijk moeten worden aangemerkt. Evenmin is het zo dat het slachtoffer of diens belangenbehartiger in redelijkheid gemaakte buitengerechtelijke kosten dient voor te financieren tot het moment waarop met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de omvang van de totale schade zo groot is dat de reeds gemaakte buitengerechtelijke kosten in een bepaalde redelijk geachte procentuele verhouding tot die totale schade staan. Een andere opvatting zou meebrengen dat het een slachtoffer welhaast onmogelijk zou worden gemaakt – in praktische zin – om de omvang van de schade te laten vaststellen en vervolgens een reële minnelijke regeling met de verzekeraar van de aansprakelijke partij te treffen.”
“Er kan geen onaanvaardbare verhouding bestaat tussen de kosten en de omvang van de schade, zolang die nog niet is vastgesteld wat de omvang van de geleden schade is. Weliswaar is denkbaar dat achteraf niet komt vast te staan dat er als gevolg van het ongeval schade is geleden in de omvang zoals dat is gevorderds, maar dat betekent nog niet dat de eerder in redelijkheid gemaakte buitengerechtelijke kosten alsnog als niet redelijk moeten worden aangemerkt.
Evenmin kan (…) de redenering worden gevolgd dat het slachtoffer of diens belangenbehartiger in redelijkheid gemaakte buitengerechtelijke kosten dient voor te financieren tot het moment waarop met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de omvang van de totale schade zo groot is dat de reeds gemaakte buitengerechtelijke kosten in een bepaalde redelijk geachte procentuele verhouding tot die totale schade staan. Een andere opvatting zou meebrengen dat het een slachtoffer welhaast onmogelijk zou worden gemaakt – in praktische zin – om de omvang van de schade te laten vaststellen en vervolgens een reële minnelijke regeling met de verzekeraar van de aansprakelijke partij te treffen.”[9]
Kortom: de mogelijkheid op rechtsbijstand, voor een slachtoffer met (achteraf) beperkte schade niet mag worden beperkt, doordat feitelijk kosten daarvan voor eigen rekening zouden komen.
Indien een benadeelde (c.q. zijn advocaat) wordt geremd in de effectuering van het recht op schadevergoeding, vanwege het niet vergoed worden van de daarmee gepaard gaande noodzakelijke en redelijke buitengerechtelijke kosten, dan wordt geen recht gedaan aan dien benadeelde , maar aan de “schadeveroorzaker”.
Zo schreef een schaderegelaar mij dat de bgk een “bijkomende kwestie” was, die “begrijpelijkerwijs voor u relevant is, maar met de belangen van uw cliënt niets van doen hebben”. Maar zonder vergoeding van de bgk is er geen rechtsbijstand op alle gebieden, waar hij in het letselschadetraject te maken krijgt, van aansprakelijkheid naar medisch traject tot arbeidsdeskundig traject en schaderegelingstraject, etc. Het is dus geen bijkomende kwestie. Zulke uitspraken baren dus zorgen
B. Alle omstandigheden van het (concrete) geval
“Gemaakte kosten komen voor vergoeding in aanmerking op grond van art. 6:96 lid 2 BW, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval”, aldus de Hoge Raad in De Jong-Schepener. Ziekenhuis.
Bij de reeds gemaakte kosten moet de redelijkheid van de kosten worden beoordeeld aan de hand van “alle omstandigheden van het geval”. Dus daarbij pas al niet dat er (vrijwel) uitsluitend gekeken wordt naar de omvang van de overige schade.
Voor wat betreft de beoordeling van de omvang van de buitengerechtelijke kosten gelden ook de volgende gezichtspunten, die aan de rechtspraak zijn ontleend[10]
1. een PIV-staffel is bij niet-PIV deelnemers niet maatgevend;
2. de verhouding tussen de kosten en de overige schade is niet maatgevend:
Buitengerechtelijke kosten zijn niet alleen dan redelijk indien er een redelijke verhouding bestaat tussen de gemaakte kosten en de overige schade, want beslissend is of de kosten ter vaststelling van schade en de aansprakelijkheid van een ander daarvoor in redelijkheid zijn gemaakt. Daarom is ook onjuist het standpunt dat de buitengerechtelijke kosten niet tussentijds beoordeeld kunnen worden[11]
“De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van de hoogte van de buitengerechtelijke kosten niet alleen dient te worden gekeken naar de verhouding tussen die kosten en de omvang van de schade (…). Wanneer de verhouding tussen de buitengerechtelijke kosten en de omvang van de schade namelijk de enige factor van belang zou zijn, heeft dit als ongewenste consequentie dat de mogelijkheid op rechtsbijstand voor een slachtoffer met beperkte schade ernstig wordt beperkt, omdat nagenoeg alle kosten daarvan per definitie voor eigen rekening zouden komen.”
“De hoogte van de uiteindelijke schadevergoeding is niet bepalend, de te verrichten werkzaamheden door de raadsman blijven hetzelfde”[12], want “een relatief lage schade maakt een zaak nog niet tot een simpele zaak en werkzaamheden niet onnodig”.
“een relatief lage schade maakt een zaak nog niet tot een simpele zaak en werkzaamheden niet onnodig”.
“dat ook in relatieve eenvoudige zaken of zaken met een relatief gering procesbelang de belangen van de benadeelde adequaat behartigd moeten worden.”
“Vereist is dat in de gegeven omstandigheden het maken van de kosten redelijk is en de omvang van de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk is, om vergoeding van de schade te verkrijgen.”[13]
“ Wanneer tussen partijen een discussie ontstaat over de omvang van een geleden schade, kan de noodzaak tot vaststelling daarvan met zich meebrengen dat nadere onderzoeken dienen plaats te vinden en (medische) gegevens opgevraagd moeten worden. Wanneer daartoe wordt overgegaan, is dat in beginsel redelijk(…). Daarbij kan voorkomen dat – achteraf – blijkt dat de omvang van de schade niet zo hoog is dan oorspronkelijk werd gedacht. Dat doet niet af aan het feiet dat de kosten tot vaststelling van de omvang van de schade zijn gemaakt. Een in dat geval bestaande wanverhouding tussen de buitengerechtelijke kosten en de uiteindelijke schade levert dan geen grond op om de buitengerechtelijke kosten te matigen” [14]:
3. dat het niet redelijk is een onjuiste, onredelijke en onterechte stellingname/werkwijze en/of onvoldoende voortvarendheid en medische verschotten direct of indirect voor rekening voor een benadeelde te laten blijven;
4. dat de mogelijkheid op rechtsbijstand, voor een slachtoffer met beperkte schade niet mag worden beperkt, doordat feitelijk kosten daarvan voor eigen rekening zouden komen.
5. Van belang zijn daarnaast onder meer de volgende factoren:
– De complexiteit van de zaak, al dan niet door de aansprakelijke partij complexer gemaakt dan nodig.
– De daadwerkelijk verrichte werkzaamheden (uren maal uurtarief)
– de opstelling in een zaak:
* een onwillige houding van partijen;
* een onwillige houding ten aanzien van bevoorschotting op kosten en schade, waarvoor de belangenbehartiger in het kader van een behoorlijke taakuitvoering ook tot actie genoopt wordt
* onjuiste standpunten, etc.
In dit verband wordt bijvoorbeeld in de rechtspraak ook opgemerkt:
“in z’n algemeenheid een stroeve en weinig welwillende afhandeling van een schade door een schaderegelingsbureau zich uiteindelijk in de vorm van een per saldo hogere schade tegen de opdrachtgever van het schaderegelingsbureau kan keren, nu een dergelijke wijze van schaderegeling makkelijk leidt tot wederzijdse verharding van standpunten”[15].
Daarbij kan opgemerkt worden dat het in strijd met gedragsregels handelen, die de belangen van de benadeelde beogen te beschermen, alleen maar tot strijd en kosten kan leiden, te meer omdat een belangenbehartiger nu eenmaal de belangen van een benadeelde heeft te behartigen en genoopt wordt te reageren als die belangen worden geschaad. Die gedragsregels zijn er juist ter bescherming van die benadeelde en goede praktijken.
Er is dus ook recht op vergoeding van redelijke c.q. noodzakelijke (onderzoekskosten)kosten bij (achteraf) geen schade (zie onder meer in het Bravenboer-arrest)[16]. Dus daarmee strookt niet dat bij schade via bgk-beleid en/of de PIV-staffel de concrete schade opeens (aanzienlijk) wordt gematigd.
Lindenbergh[17] is ook duidelijk wat betreft de dubbele redelijkheidstoets:
“Daarbij is, zoals reeds aangegeven, het moment van het maken van kosten beslissend en niet de wijsheid achteraf.
De Hoge Raad legt op het punt van de redelijkheidstoetsing een verband met art. 98 BW, waarbij (onder meer) de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade e gezichtspunten vormen om argumenten aan te ontlenen. In dat verband is vaste rechtspraak dat wanneer het gaat om schending van verkeers- of veiligheidsnormen, die resulteert in letselschade, een royale toerekening op haar plaats is (…). Geheel in deze lijn pleegt in lagere rechtspraak te worden aangenomen dat het beginsel redelijk is dat, wanneer na ongeval letsel is ontstaan, een (gespecialiseerde) advocaat in de arm wordt genomen, ook wanneer achteraf blijkt dat het gaat om een eenvoudige zaak (Zie schadevergoeding (Lindenbergh) art. 96 aant. 180).”
Dit staat dus ook haaks op het huidige bgk-beleid van sommige verzekeraars en de PIV-staffel of maximumbedrag. Een afwikkeling op basis van de PIV-staffel of maximumbedrag is juist wijsheid achteraf. Er wordt betaald op basis van een achteraf naar onderzoek lagere schade en niet op basis van onderzoek naar en/of discussie over aansprakelijkheid, causaliteit en/of schadeposten
Daarbij past ook niet afwijzing van kosten aan de hand van de omvang van de overige schade en ook geen losse, algemene opmerkingen, zeker niet bij een met een gespecificeerde urenstaat onderbouwde declaratie. Dit wordt nog eens bevestigt door de onderstaande rechtspraak:
“Amlin heeft ook niet gesteld op welk(e) punt(en) de gedeclareerde werkzaamheden onnodig zijn verricht en/of voor welke werkzaamheden onnodig veel tijd is gedeclareerd. Gelet op de vraag naar het causaal verband tussen het ongeval en de klachten van verzoeker een belangrijk aspect vormde voor de afhandeling van de definitieve schade (…) kan niet worden geconcludeerd dat het niet redelijk was de daarmee verband houdende kosten te maken.” (Zie ECLI:NL:RBGEL:2015:8267 r.o. 4.9).
Wordt het uurtarief betwist, dan moet dat onderbouwd en zal de declaratie dus herberekend moeten worden op dat nieuwe uurtarief. Klakkeloos dan een rond bedrag laten betalen met noemen van een redelijk geacht tarief, is dan niet een professionele letselschaderegeling. Per declaratie moet dan aangeven worden tot welk bedrag deze schade wel erkend wordt. Dat wordt vaak reeds gemist.
Soms wordt zelfs enkel aangeven dat het tarief te hoog is (welk tarief wordt dan wel redelijk geacht?) en/of er wordt een rond bedrag betaald wat dan een (meer dan) “redelijke” vergoeding zou zijn. Daarmee kan die opponent dus niets mee. Ook enkel de opmerking “de nota voldoet niet aan de dubbele redelijkheidstoets” komt ook soms voor, aangevuld met wat onbestendige algemene opmerkingen en een rond bedrag dat dan wel een redelijke vergoeding zou zijn. Dat is dus niet wat op grond van het bovenstaande van een professionele aansprakelijke verzekeraar als betwisting verwacht mag worden.
Duidelijk moet zijn welk deel van de declaratie wordt erkend en welk deel niet en ter zake van het niet-erkende deel van een gespecificeerde urenstaat zal dus concreet moet aangeven worden waarom bepaalde genoteerde werkzaamheden onbetaald moeten blijven. Dus dat er vaak alleen maar ronde bedragen op declaraties worden betaald, is wellicht terug te voeren op een onvoldoende c.q ondeugdelijke afwijzing van de gehele declaratie.
Dat past ook binnen de GBL: “Indien zij het niet eens worden over de hoogte van een schadepost, dan betaalt de verzekeraar in ieder geval het deel wat zij erkent. Gemotiveerd gven zij beiden hun oordeel over het deel waarover geen overeenstemming bestaat”. Dus zonder enige toelichting een deel onbetaald laten, wat ook wel voorkomt, is not done.
Kortom: Het gaat dus om de redelijkheid, waarbij die redelijkheid wordt beoordeeld op het moment vanDaarnaast wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval. Daarbij past dus niet afwijzing van kosten aan de hand van de omvang van de overige schade en ook geen losse, algemene opmerkingen, zeker niet bij een met een gespecificeerde urenstaat onderbouwde declaratie. Er moet minimaal sprake zijn van een concrete, gemotiveerde betwisting van de gespecificeerde werkzaamheden.
Linken aan de PIV-staffel: van alle redelijkheid ontbloot
Voor zover er i bgk-beleid gelinkt wordt aan de PIV-staffel, is dat te betreuren en wel om onderstaande reden
- In strijd met het recht
Hierboven is al uiteengezet dat het uitsluitend lof grotendeels linken van de kosten aan de overige schade apert in strijd is met de herstelplicht en een redelijke vergoeding van in redelijkheid gemaakte kosten van bijv. onderzoek en verweer. Het is dus apert in strijd met het geldend recht.
- Uurtarief PIV-staffel: ook verlaagd
De PIV-staffel gaat kennelijk uit van een veel lager standaarduurtarief, namelijk € 125,00 (incl. BTW en dus € 103,31 (excl. BTW). Er wordt namelijk voor de eerst 40 uur een betaling van € 5.000,00 (incl. BTW) gedaan. Sterker nog, vóór 2014 was er nog een voorschot van € 6.500,00 voor de eerste 40 uur. Toen bedroeg het standaard PIV-uurtarief kennelijk nog € 162,50 incl. BTW (€ 6.500,00/40 uur c.q. € 133,88 excl. BTW).
Dat alles ligt apert lager dan het uurtarief dat door rechters redelijk wordt geacht en strookt niet met de CAO-loonsontwikkelingen binnen het eigen verzekeringsbedrijf/letselschadepraktijk, die jaarlijks een loonsverhoging van 2% laat zien[18].
Wat vindt de overheid een redelijk tarief voor een gespecialiseerd advocaat c.q rechtshulpverlener?
Daarbij rekent de landsadvocaat (excl BTW en excl. kantoorkosten[19], dus ook in letselschadezaken:
2010 | 2011 | 2012 | 2013 | |
Niet-adocaten met minder dan 2 jaar ervaring
En medewerkers met minder dan 2 jaar ervaring |
128 | 130 | 133 | 137 |
Eerstejaars Advocaat-stafgaire en niet-advocaat met 2-4 jaar ervaring | 154 | 157 | 161 | 166 |
Tweedejaars advocaat-stagiaire en niet-advocaten met 4-6 jaar ervaring | 178 | 181 | 186 | 191 |
Derdejaars advocaat-stagiaire en niet-advocaten met 6 en meer jaar ervaring en pleitende juridische medewerkers | 202 | 205 | 210 | 216 |
Advocaat met 3 jaar ervaring | 228 | 232 | 238 | 245 |
Advocaat met 4 jaar ervaring | 252 | 256 | 263 | 271 |
Advocaten met 5-10 jaar ervaring, mits geen aanstaande partner | 277 | 281 | 288 | 296 |
Advocaten met 10 en meer jaar ervaring en aanstaande partner | 301 | 306 | 314 | 323 |
Partner | 324 | 329 | 338 | 348 |
Daar is een loonsverhoging ven 2% en meer per jaar te zien. Die loopt in de pas met de 2% loonsverhogingen op basis van de CAO ten aanzien van verzekeraarszijde c.q. letselschadespecialisten in dienst van een verzekeraar. Daar heeft die trend van jaarlijkse verhoging van 2% zich ook in de jaren na 2013 doorgezet: in de cao aan verzekeraarszijde is er – ook voor 2019 – een indexering/loonsverhoging van jaarlijks 2% te zien. Reken ik door met die 2%, dan kom ik op de volgende tarieven:
2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | |
Niet-advocaten met minder dan 2 jaar ervaring
En medewerkers met minder dan 2 jaar ervaring |
140 | 143 | 145 | 148 | 151 | 154 |
Eerstejaars Advocaat-stafgaire en niet-advocaat met 2-4 jaar ervaring | 170 | 173 | 176 | 179 | 182 | 186 |
Tweedejaars advocaat-stagiaire en niet-advocaten met 4-6 jaar ervaring | 195 | 199 | 203 | 207 | 211 | 215 |
Derdejaars advocaat-stagiaire en niet-advocaten met 6 en meer jaar ervaring en pleitende juridische medewerkers | 220 | 224 | 229 | 233 | 238 | 243 |
Advocaat met 3 jaar ervaring | 250 | 255 | 260 | 265 | 270 | 276 |
Advocaat met 4 jaar ervaring | 276 | 282 | 288 | 293 | 299 | 305 |
Advocaten met 5-10 jaar ervaring, mits geen aanstaande partner | 302 | 308 | 314 | 320 | 327 | 333 |
Advocaten met 10 en meer jaar ervaring en aanstaande partner | 329 | 336 | 343 | 350 | 357 | 364 |
Partner | 355 | 362 | 369 | 377 | 384 | 392 |
Dit lijkt meer te passen bij de marktontwikkelingen, de loonsontwikkelingen aan verzekeraarszijde, het doorberekenen van loon- en prijsinflatie en ook beter aan te sluiten op de onderscheidende kwaliteiten van opleiding, kennis en ervaring[20].
En vergelijken we eens naar wat servicemonteurs wordt gevraagd. Miele hanteert een vast tarief van € 130,00 bij maximaal 25 minuten reistijd en maximaal 25 minuten arbeid bij de klant. Excl. BTW is dat een uurtarief van € 128,93. Dus als reistijd onbetaald zou moeten blijven of maar voor 50%, zoals verzekeraars betogen, dan is het uurtarief van een servicemonteur (excl. BTW) per 25 minuten € 86,67 (incl. BTW) en dus zijn uurloon € 171,90. Duurt het langer dan 25 minuten reistijd en/of besteed hij meer dan 25 minuten tijd bij de client, dan wordt er aanvullend € 7,62 per 5 minuten in rekening gebracht.. dat is € 91,44 per uur. Dus besteed de monteur bijvoorbeeld maar 40 minuten aan reistijd en bij de cliënt, dan is het uurtarief € 161,16 (excl. BTW) dat hij betaalt. De opleidingseisen voor een servicetechnicus bij Miele zijn: minimaal MBO werk- en denkniveau (welk niveau MBO is dus niet relevant), minimaal 2 jaar ervaring als technicus/reparateur van apparaten en een rijbewijs
Zoals u ziet wordt er in de praktijk geen verschil gemaakt tussen tijd besteed aan reizen en tijd besteed bij de cliënt. Ook de eigen experts krijgen wel gewoon 100% doorbetaald. Op hun uurloon wordt niet gekort bij reizen in verband met het werk. Dus waar er een lager uurtarief wordt gerekend in letselschadezaken voor reistijd, is dat niet te begrijpen. Geacht worden die tijd te kunnen besteden aan declarabel werken, lijkt mij niet stroken met de verkeersveiligheid.
Verzekeraars gaan zonder ook rekening te houden met prijs – en loonstijgingen, ook in de CBS, met het “redelijke tarief” in de loop der jaren (2008-2019) juist naar beneden in plaats van naar boven. Dat is reeds niet redelijk. In 2018/2009 werd reeds een uurtarief van € 235,00 door NN redelijk geacht.
Het – vaak nogmaals – aftoppen van een “redelijk” uurtarief bij een eindregeling via de omvang van de overige schade strookt ook niet met (de waarden en normen) van de GBL ook niet. Het uurtarief wordt dus de facto tweemaal geschoren. Eerst wordt er bevoorschot op basis van een redelijk geacht uurtarief. Vervolgens wordt vaak bij de eindregeling de totale buitengerechtelijke kosten uitsluitend of mede aan overige schade gemeten. Dan wordt dat door de verzekeraar (lagere) redelijk geachte uurtarief nogmaals geschoren/gematigd, ditmaal door meten aan de overige schade. Daardoor blijven werkzaamheden grotendeels onbetaald, terwijl de kosten op het moment van het maken ervan wel naar redelijkheid gemaakt zijn. Dat kan ertoe leiden dat bij optreden van de belangenbehartiger om de schade te beperken de kosten daarvan voor rekening van slachtoffterzijde blijven of na veel onderzoek en discussie lager regelingsvoorstel de kosten van die discussie en dat onderzoek grotendeels voor rekening van de benadeelde blijven .Er wordt daarbij – zeker bij meten aan de PIV-tabel – evenwel geen acht geslagen op de noodzaak en redelijkheid van werkzaamheden en factoren die de verzekeraarszijde toe te rekenen zijn, zoals ook vertragingen en excercities beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag, onjuiste standpunten, opgeworpen discussies, causaliteitsproblemen – en onderzoek, gewenste (extra) bezoeken, vertragingen, etc. Dat alles komt dan geheel of gedeeltelijk voor rekening van slachtofferzijde. Dat is uiteraard niet redelijk.
Indien naar de omvang van de schade wordt gekeken, dient meerwerk en exercities dus wel meegewogen te worden. Het gaat om immers om in aanmerking nemen van alle omstandigheden van het concrete geval.
- PIV-staffel te herleiden tot wat verzekeraars destijds betaalden, niet de objectiviteit
De PIV-staffel is gebaseerd op een dossier-onderzoek door Ernst & Young in opdracht van het PIV. Dat onderzoek is gebaseerd op door verzekeraars geselecteerde afgewikkelde zaken tussen 1992-1997. Daarbij werd niet gekeken naar wat er aan buitengerechtelijke kosten was geclaimd, maar wat daarop door die verzekeraars was betaald. Dit is afgezet tegen wat aan de benadeelde aan totale vergoeding was betaald. Daaruit kwam een wiskundige formule. Die formule is omgezet in een tabel, die aangeeft welk bedrag aan buitengerechtelijke kosten bij verschillende schadebedragen (door verzekeraars) werd vergoed in de periode van 1992-1997 [21].
Het is dus gebaseerd op een selectie van zaken door verzekeraars. Niet duidelijk is of er alleen geselecteerd is op niet-advocaten, waar de vergoedingen al standaard lager zijn. Er wordt enkel gesproken over “belangenbehartiger”.
Ergo, de PIV-staffel is feitelijk gebaseerd een formule, welke niet is gevonden op basis van wat belangenbehartigers claimden of de rechtspraak redelijk vond, maar wat verzekeraars in zaken betaalden, ook uitsluitend naar aanleiding van door verzekeraars ingebrachte zaken
Duidelijk is dat de PIV-staffel reeds voldoende objectieve grondslag mist. Niet is gekeken naar wat rechtens redelijk werd bevonden en wat verzekeraars zelf aan uurtarieven aan hun belangenbehartigers betaalden. Dus dat na 2016 uitgekomen wordt op een tarief van € 125,00, waar in de markt uurtarieven van € 250,00-€ 340,00 aan de orde zijn, is dan niet zo verwonderlijk.
- Herfst, wat heb je te koop? Alle bladeren op één hoop.
Bij meten aan de PIV-staffel worden kosten in de PIV-staffel meegenomen, die vervolgens het PIV-convenant boven op de PIV-staffel moeten worden vergoed, zoals medische verschotten, onjuiste standpunten, etc.
Een voorbeeld. De overige schade bedraagt € 5.000,00 bedraagt, de werkzaamheden van de belangenbehartiger € 2.500,00, waarvan € 1.000,00 vanwege onjuiste standpunten aan verzekeringszijde en de medische verschotten € 1.500,00.
Bij meten aan de PIV-staffel keren sommige verzekeraars € 2.662,00 uit en ontvangt de belangenbehartiger ter zake van zijn eigen werkzaamheden € 1.162,00. Dus 53% van zijn werkzaamheden blijven onbetaald.
De PIV-partner krijgt € 5.162,00 (€ 2.662,00 aan werkzaamheden (meer dan zijn daadwerkelijke kosten) + € 1.000,00 wegens onjuist standpunt bovenop het staffelbedrag + € 1.500,00 aan medische kosten bovenop het staffel-bedrag).
Het is dus reeds opvallend dat kosten vaak uitsluitend aan de PIV-staffel worden gerelateerd en niet aan het PIV-convenant, juist vanwege de vergoedingen bovenop de PIV-staffel.
- Omslagpunt redelijkheid ligt in beleid en PIV-staffel aanmerkelijk lager dan in rechte
Het omslagpunt van de redelijkheid in de rechtspraak ligt dus bij het punt dat de buitengelijke kosten gelijk zijn aan de optelsom van overige schade. Maar ook indien die kosten veel hoger liggen, hoeven de ze niet onredelijk gemaakt te zijn. Daarna “kunnen” de kosten onredelijk zijn. Bij de PIV-staffel ligt dat omslagpunt ook bij kleine schaden altijd standaard al veel lager dan het omslagpunt rechtens. Dus ook om die reden is de PIV-staffel onbruikbaar.
- Alle redelijke en noodzakelijk kosten wel vergoed bij nul schade, maar niet weinig uiteindelijke schade?
De Hoge Raad (onder meer in het Bravenboer-arrest)[22] heeft herhaaldelijk geoordeeld dat voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten niet vereist is dat uiteindelijk komt vast te staan dat schade wordt geleden. Dus is bepaald dat bij geen schade de redelijke en noodzakelijk kosten van onderzoek en rechtsbijstand moeten worden betaald.
- Alleen meten aan de omvang van de schade, zoals bij aansprakelijkheids- en causaliteitsdiscussie, redelijk?
Juist bij een aansprakelijkheidsvraag en causaliteitsproblemen is het meten aan uitsluitende de hoogte van de schade, zoals via de PIV-staffel, zeer in het nadeel van een benadeelde. Er moeten zeer veel werkzaamheden worden verricht met betrekking tot de vaststelling van de (omvang van) de aansprakelijkheid en schade. Niet redelijk is dat die werkzaamheden dan geheel of deels ten laste van de benadeelde komen. Maar dat gebeurt wel vrijwel in de regel bij bgk-beleid en/of meten aan de (dubieuze) PIV-staffel.
- Abstracte/concrete schadebehandeling: wie heeft de keuze en is moet niet gekeken worden naar alle omstandigheden van het “concrete” geval in plaats van (vrijwel) uitsluitende de omvang van de schade?
Daarbij gaat het bij de PIV-staffel om abstracte schadeberekening. In de handboeken is ter zake van abstracte schaderegelingen bepaald dat het een minimumvergoeding betreft en een benadeelde de keuze heeft tussen abstracte of toch concrete schaderegeling (HR 18-111937 NJ 1938,269 en HR 12-4-1991 NJ 1991, 434). Zo mag hij kiezen voor een concrete schaderegeling, indien zijn concrete schade hoger is. Hij hoeft niet met het abstracte bedrag genoegen te nemen. Hij mag ook kiezen voor
voor een abstracte schaderegeling, indien zijn concrete schade feitelijk lager ligt. Toch is het niet zo’n feest. Indien de abstracte schaderegeling hoger uitvalt, betalen verzekeraars in de regel buiten het PIBV-convenant niet meer dan de concrete schade. Zij nemen dan het beste van twee werelden.
- Eerder nog grote aversie tegen resultaatafhankelijke beloningen
Verzekeraars blijken eerder nog grote tegenstander van resultaatafhankelijke beloningen. Dat zou perverse prikkels met zich meenemen en gevaar in zich bergen dat een belangenbehartiger baat krijgt
bij het resultaat van de onderhandelingen. Maar andersom: wat als de verzekeraar via een resultaatsafhankelijke beloning baat krijgt bij het resultaat van de onderhandelingen? Want bij meten aan de overige schade, is er winst te behalen om de schade zo laag mogelijk te houden: dan worden de kosten tegelijkertijd ook gematigd, omdat die meelopen. Dat verklaart wellicht de verharding, die de laatste jaren aan de orde is. Want ook kosten van discussies, etc. worden via de PIV-staffel uiteindelijk bij de benadeelde gelegd. Die voelt steeds meer druk te gaan regelen, wegens het onbetaald blijven van kosten, terwijl dat helemaal niet in zijn belang hoeft te zijn.
- Perverse prikkel: afstraffing van herstelgericht schade regelen
Indien een belangenbehartiger kosten maakt doordat hij in het kader van de schadebeperkingsplicht activiteiten ontplooit, zoals inzet van een arbeidsdeskundige, contact met de werkgever, zorgverlener, zorgcoach, inzet van een ergonoom, etc. etc. dan dragen die activiteiten bij aan een verlaging van de omvang van de schade. Dus bij het betalen op basis van de PIV-staffel is het zo dat een belangenbehartiger achteraf minder krijgt dan dat hij daaraan niet zou hebben meegewerkt. Hij wordt afgestraft. Ook daar dus tweemaal winst: je wijst de belangenbehartiger op de schadebeperkingsplicht en/of verplicht hem daaraan mee te werken en dan krijgt hij uiteindelijk niet alleen die extra werkzaamheden niet vergoed, maar ook door het effect van die extra werkzaamheden op de omvang van de schade ook nog eens nog minder aan buitengerechtelijke kosten vergoed als dat hij zonder die extra werkzaamheden zou hebben gekregen. Dus ook daar dubbele winst.
- Perverse prikkel: langlopende zaken en flink opgetuigde kerstbomen
Indien de kosten van belangenbehartigers aan slachtofferszijde niet meer aan de maatstaf van redelijk en noodzakelijke kosten, maar vrijwel uitsluitend aan de hoogte van de overige schade wordt gemeten, zal deze zijn daadwerkelijke kosten toch zoveel mogelijk vergoed willen zien. In ieder geval is er een prikkel weg om tot een redelijke schadevergoeding te komen. De afmeting aan de omvang van de schade gaat de duur van de zaak en/of snel schaderegeling bepalen. Allemaal niet in het voordeel van een benadeelde.
- Perverse prikkel: druk op een pragmatische regeling
Indien een benadeelde standpunten prijsgeeft om een regeling te kunnen bereiken (omdat ij wellicht moegestreden is), dan krijgt hij ook tegelijkertijd minder vergoed aan buitengerechtelijke kosten, wat dan weer een pragmatische regeling lastiger maakt. De benadeelde wordt dus in feite gestraft dat hij bereid is met minder genoegen te nemen.
- Perverse prikkel: geen prikkel meer bij de verzekeraar om de kosten te beperken, juist vanwege verlegging kosten van vertragingen, werkdruk, onjuiste standpunten, discussies, escalatie, etc. van aansprakelijke naar opponent: is dat redelijk n respectvol?
De informatieve taak van een belangenbehartiger (met een huisbezoek om snel en beter de schade te kunnen inventariseren) leidt standaard tot meer tijdsbesteding aan slachtofferzijde. Het gaat daarbij aan verzekeraarszijde om informatie-uitwisseling tussen professionals onderling. Een relatie leek en professional vergt automatisch veel meer toelichting en vragen en brengt dus automatisch ook een extra kostenaspect met zich mee. Taalachterstanden of een laag opleidingsniveau zijn ook kostenverhogende factoren. Die taalachterstand of dat niveau wordt dus via de PIV-staffel een benadeelde toegerekend, maar is niet het motto “take the victim as you find him?”
Bij een passieve verzekeraar en bij vertragingen door werkdruk bij de verzekeraar moet juist een belangenbehartiger veel doen. Dat is ook zo bij een niet adequate bevoorschotting, onjuiste standpunten, etc. Zaken aan de zijde van de verzekeraar die een extra verhogend effect hebben op de buitengerechtelijke kosten. Dus die kostenverhogende houding komt uiteindelijk voor rekening van de benadeelde.
Bij een krappe bevoorschotting en vertragingen wegens werkdruk komt er niet alleen meer correspondentie met de cliënt, maar ook naar de verzekeraar toe. Dat geeft extra werkdruk bij de belangenbehartigers aan slachtofferzijde. Dat soort zaken is ontzettend kostenverhogend. En het verhoogd alleen maar de werkdruk niet alleen aan belangenbehartigerszijde, maar ook aan verzekeraarszijde. Want steeds opnieuw staat die benadeelde of diens belangenbehartiger op de stoep. Maar helaas praktijk in bijna elk letselschadedossier[23].
Dus als verzekeraars onder die omstandigheden – het opvoeren van de werkdruk bij belangenbehartigers – ook nog eens via de omvang van de schade de kostenverhogende aspecten van de eigen werkdruk naar slachtofferzijde gaat verleggen, dan druist dat in tegen de waarde en normen van de GBL, te weten respectvol gedrag, het ook oog hebben voor de gerechtvaardigde belangen van de andere bij de schaderegeling betrokken persoenen en het harmoniemodel
- Perverse prikkel: geen rem meer op schadebeperking vanwege dubbele winst bij veel discussie en kostenverhoging: verharding in de letselschadepraktijk
Indien de betaling van kosten afhankelijk is van de omvang van de schade en begrepen zijn in een PIV-staffel, is er geen enkele rem meer op de beperking van schade aan verzekeringszijde. Kosten van een discussie, vertragingen, etc. worden via de PIV-staffel naar de opponent verlegd.
- Perverse prikkel: geen prikkel zaken op orde te brengen aan verzekeraarszijde – kosten van personeelsproblemen c.q. werkdruk naar slachtofferszijde verlegd
En werkdruk en vertragingen komen ook niet in een PIV-staffel terug, dus waarom zou een verzekeraar extra kosten gaan maken voor extra personeel, indien de kosten van die werkdruk en vertragingen naar de opponent kunnen worden verlegd? Terwijl er door het Verbond van Verzekeraars wordt geconstateerd dat “het aantal verkeersincidenten is toegenomen en de verkeersveiligheid achteruit holt. Dat betekent dat verzekeraars meer zaken op hun bureau krijgen.”. Er wordt tegelijkertijd in de markt geconstateerd dat er te weinig professioneel personeel is, waardoor zaken niet goed afgehandeld worden. Het verbond van Verzekeraars geeft aan dat er geen sprake is van structurele onderbezetting.” Hier en daar duurt het misschien wat langer, door ziekte en verloop”, maar dat is tijdelijk. Wie al wat langer meeloopt weet wel dat dit geen tijdelijk probleem is, maar al jarenlang aan de orde is.
- perverse prikkel: Bgk-beleid wordt instrument voor de aansprakelijke partij om zaak en de schadelast te sturen
Dat wordt dus ook in de praktijk ook gevoeld. In de media worden ook al genoem gebruik van de kosten om een snelle (lagere) regeling te verkrijgen:
“Verzekeraars gebruiken de kosten van de advocaat om snelle regelingen af te dwingen. Het motto is dan: als we de advocaat niet meer betalen, gaat die wel voor zijn cliënten met een lagere regeling akkoord” (Advocatenblad, 2017, nr.8, pag. 23)
- Afrekening op omvang overige schade en PIV-staffel past ook niet bij art. 7: 957 BW en art. 7:959 BW: De primaire plicht om de schade te beperken
Art. 7: 957 BW bepaalt dat de verzekerde en verzekeringsnemer verplicht is binnen redelijke grenzen maatregelen te nemen, die tot voorkoming en vermindering van de schade kunnen leiden. Dat is mijns inziens een wettelijke schadevoorkomings- en beperkingsplicht van de schadeveroorzaker en verzekeringsnemer. De parlementaire geschiedenis van dat artikel bevestigt dat[24].
Indien dat artikel alleen het belang van de verzekeraar zou hebben te betreffen, zou de verzekeraar wettelijk meer rechten zijn toegekend ter beperking van zijn schadelast dan een benadeelde. Dat is juist niet aan de orde: juist de aansprakelijke heeft primaire de plicht de schade aan de zijde van de benadeelde zoveel mogelijk te voorkomen en beperken. Daar past niet bij een PIV-staffel met perverse prikkels.
- Perverse prikkel: druk tot onbehoorlijke belangenbehartiging
Bij een lage en standaard vergoeding wordt een belangenbehartiger gedwongen tot een beperktere belangenbehartiger. Dat is niet in niet voordeel van een benadeelde en kan ook de belangenbehartiger tuchtrechtelijke in een spagaat brengen. De belangenbehartiger behoort namelijk zijn taak naar beste kunnen uit te voeren, maar wordt daartoe niet in staat gesteld.
- Perverse prikkel: aanzuigende werking van “rotte appels” en mindere kwaliteit
Iedereen wordt binnen. de PIV-staffel gelijkelijk beloond. Ongeacht of de persoon advocaat is, een letselschadeopleiding heeft gedaan en ongeacht zijn ervaring en kennis. Dus iemand met een laag uurloon en/of lage kosten zal bij gelijke werkzaamheden meer overhouden dan zijn collega, die aan opleidingseisen, behandelingseisen en opleidingseisen in het kader van kwaliteiteisen heeft te voldoen. Laatstgenoemde zal ook eerder door het PIV-bedrag heen zijn dan die “ongebonden c.q niet-gespecialiseerde” collega. Dus een redelijke beloning is het dan allang niet meer.
Iedereen kan een letselschadekantoor beginnen of letselschade er “even” bij doen. Waar de verzekeraars via de voordeur van de PIV-staffel mindere kwaliteit en zelfs “rotte appels” met open armen binnenhalen, proberen ze deze via de achterdeur van een (kostbaar) Keurmerk deze te verwijderen. Indien een verzekeraar een junior een gelijk loon geeft aan een senior en die senior, dan is er geen enkele prikkel om offers te brengen en zich de moeite van (permanente) opleiding te getroosten. Maar een kantoor krijgt al gauw een keurmerk, maar onder die paraplu valt dan ook wel mindere kwaliteit. Een letselschadekantoor is meer gebaat met veel kwalitatief mindere mensen dan met kwalitatief betere, indien deze zijn winstgevendheid in het oog houdt. Kwaliteit wordt ontmoedigd.
Meer is er bij gebaat om kwaliteit beter te belonen en duidelijk onderscheid te maken naar kwaliteit (opleiding, fase (stagiair, etc.), kennis en ervaring).
- Geen inzage in reserve-advies bij bevoorschotting op PIV-staffel n.a.v. schatting van de schade
Daarbij, indien de bevoorschotting wordt afgestemd op de PIV-staffel, dan hoort de verzekeraar toch minimaal zijn reserve-advies ter beschikking te stellen, zodat de benadeelde en zijn cliënt duidelijk is hoe op dat moment de vlag erbij hangt. Volgens de GBL behoort een verzekeraar “open en eerlijk” te zijn.
- redelijkheid wordt achteraf beoordeeld, waarbij niet gekeken wordt naar de omstandigheden van het concrete geval en ook niet naar het moment van het maken van de kosten.
Zie hierboven
Het bgk-beleid wat verzekeraars voeren en de PIV-staffel zijn helemaal niet in het belang van de benadeelde, zoals wel wordt aangenomen. Dat is een drogreden gebleken.
Andere argumenten, die wel aangevoerd worden om de schadepost buitengerechtelijke kosten te matige
1. Efficiënte en voortvarende behandeling
Ook wordt in mening geval een deel van de kosten onbetaald gelaten met de losse algemene opmerking dat van een in letselschade gespecilliseerde advocaat een efficiënte en voortvarende behandeling verwacht mag worden. Daarin gaan rechters soms mee.
Dit argument snijdt op de keeper beschouwd feitelijk geen hout:
- Ten eerste is dat een subjectief begrippenpaar, net zoals de term redelijkheid. Dus een rekbaar begrip.
- Zolang de belangenbehartiger geen invloed op de werkwijze en efficiëntie bij de verzekeraar heeft, is het niet kies dat de verzekeraar de parktijk van die letselschadespecialist gaat bepalen via de vergoeding kosten. praktijk van de verzekeraar heeft
- Wat betreft de efficiëntie moet gekeken worden naar de middelen die een ondernemer ten dienste staan. Indien een verzekeraar verwacht dat een belangenbehartiger heel veel voorfinanciert en/of declaratie pas heel aalt betaald, gaat dat ten koste van het bestedings- en investeringskapitaal. De BTW dient immers wel al over die declaratie afgedragen te worden, maar er is niets op binnengekomen, noch de BTW noch het salaris. Indien een belangenbehartiger salaris en medische verschotte moet voorfinancieren heeft hij – op een geven moment – geen middelen meer om zijn kantoor efficiënt in te richten.
- Een in letselschade gespecialiseerde letselschadeadvocaat kan niet sneller lezen en ook niet sneller typen dan een niet gespecialiseerde advocaat. Hij/zij is noch een wikipedia noch een helderziende. Ook deze gespecialiseerde advocaat zal dus stukken hebben te ordenen en een dossier hebben door te nemen bij het vervaardigen van een brief/ reactie en ook wel eens de rechtspraak erop na slaan. Dus dat deze opeens geen of nauwelijks dossierstudie en/of dossier van stukken of recht aan de orde zou mogen zijn, is dus wel vreemd te nomen. Toch is dat vaak wel een gehoord argument aan verzekeraarszijde. Om je werk naar behoren en zorgvuldig te kunnen doen, is dat juist nodig.
- Er geldt ook de voorwaarde van wederkerigheid.
Ook van een verzekeraar kan efficiënt en voortvarend handelen verwacht worden. Zij zijn immers ook in letselschade gespecialiseerde professionals. Blijven die ook onbetaald, indien ze niet aan de voorwaarde “efficiënt en voortvarend” (kunnen) voldoen?
- Indien er grote werkdruk is bij verzekeraars, dan uit dat in vertragingen en “zoethoudertjes” of weinig inhoudelijke brieven. Er is geen tijd om de zaak zorgvuldig en adequaat te behandelen. Dat heeft dan weer zijn uitwerking op de werkdruk bij de belangenbehartiger. Die krijgt zijn cliënt in zijn nek: “weet u al iets?”. En ook druk: u bent toch specialist, u moet het lukken die verzekeraar tot actie te krijgen. De (werk)druk bij de belangenbehartiger loopt op. En dat werkt contra-productief. Dus als deze eis geteld wordt, dan moet wel als randvoorwaarde en naar wederkerigheid gesteld worden dat ook de letselschadespecialist aan de andere zijde daaraan volledig voldoet voordat hij daarop een beroep toekomt. Bij wachttijden van 4 weken tot maanden kan het apparaat van de verzekeraar ook niet bepaald als efficiënt en voortvarend beschouwd worden. Toch wordt zelfs dat zelfs afgewenteld naar slachtofferszijde via een PIV-staffel of omvang van de schade.
Daarnaast dient de verzekeraar dan toch minimaal concreet aan te geven welke van de gespecificeerde werkzaamheden of bestede tijd daaraan dan inefficiënt en/of niet voortvarend zouden zijn, in aanmerking dus genomen ook of zijzelf wel efficiënt en voortvarend zijn geweest. Want met dit argument met een hakmes een deel van de met urenstaat gespecificeerde declaratie botweg naar een bepaald , vaak rond, bedrag terugbrengen is niet anders dan als een onzorgvuldige schaderegeling te betitelen. Er blijven dan wellicht toch door dat grof gehak redelijke kosten ook onbetaald.
2. Reistijd vergoed tegen een lager tarief
De tijd besteed aan reizen in een dossier kan niet aangewend worden voor andere declarabel werk. Indien de verzekeraar verwacht dat de letselschadespecialist vanuit auto ook praktijk voert, dan vergt hij dus van de belangenbehartiger om op onveilige wijze aan het verkeer deel te nemen. Want de aandacht behoort niet bij een telefoongesprek, maar op het verkeer te zijn. Dat is voor aan autoverzekeraar reeds een opvallend standount. Een standpunt wat ook rechtens niet wordt gevolgd, zo blijkt reeds uit ECLI:NL:RBNHO:2018:3805)
Van de wederpartij mag geen gedrag verwacht worden, dat deze wederpartij of diens zaken schade kan toebrengen, enkel en allen om de schadelast van de aansprakelijke verzekeraar te beperken.
Maar ook op basis van wederkerigheid is dit argument niet goed te volgen. De eigen schaderegelaars krijgen wel gewoon volledig doorbetaald gedurende de tuijd dat ze van de ene afspraak naar de andere rijden. Die wordt dan maar niet een fractie van het afgesproken uurloon betaald.
3. Werkzaamheden, die geen specialistische kennis vragen, gehonoreerd tegen een aanmerkelijk lager tarief.
Dat is niet te begrijpen. Een advocaat is dus part-time administratief medewerker en part-time advocaat? Voor zijn functie als administratief medewerker krijgt hij een loon dat aanmerkelijk lager ligt. Maar indien een binnendienstmedewerker of schaderegelaar op de letselschadeafdeling werkzaamheden of een advocaat in loondienst dan wel ingeschakeld aan verzekeraarszijde werkzaamheden verricht, waarvoor hij geen kennis van letselschade moet hebben, zoals het beoordelen van verkeersaansprakelijkheid, het doorsturen van medische stukken, het vastleggen van afspraken, doorsturen van een zaak bijv. naar de fraude-afdeling of in verband met een huisbezoek of integrale behandeling, etc., dan ontvangt hij ook een gelijk uurloon dan zijn collega op de materiële schade en/of de administratief medewerker?
ZLM maakt daarin nog een onderscheid naar juridische werkzaamheden en ondersteunende juridische werkzaamheden, waarbij niet het heeft over een onderscheid in lestelschade gespecialiseerde juridische werkzaamheden en ondersteunende in letselschade gespecialiseerde juridische werkzaamheden. Daar is helaas geen chocolade van te maken.
ZLM hanteert bij “ondersteunende juridische werkzaamheden” een aanmerkelijk lager uurtarief (€ 60,00 bij maximaal uurtarief van € 220,00). Dus er is wel juridische kennis voor nodig, maar geen in letselschade gespecialiseerde. En is slechts ondersteunend.
Mij was niet duidelijk wat ik daar dan in een lestelschadezaak zou moeten verstaan. ZLM noemt voorbeelden. Het gaat dan om “ het op een rij zetten van schade” en “het maken van een schadestaat” en ”informeren naar het letsel”. Mijns inziens zijn dit alle geen ondersteunde werkzaamheden , maar juist werkzaamheden die de kern van het zijn van een in letselschade gespecialiseerde jurist raken. Dus als een schaderegelaar een huisbezoek aflegt en daar naar het letsel informeert en schade op een rij zet en een schadestaat maakt, dan maakt dat hem tot een minder betaalde ondersteunde kracht en ontvangt hij een fractie van het salaris van een binnendienstmedewerker?
4. Geen kantoorkosten vergoeden: waar dan inbegrepen?
Er wordt ook wel eens aangegeven dat het werken met kantoorkosten “uit de tijd” is. Dat zou komen vanwege het digitale tijdperk. Maar dat heeft juist weer andere kosten met zich meegebracht. Banken hebben ondanks het sluiten van banken en digitalisering hun prijzen voor diensten alleen maar verhoogd.
Het lijkt opnieuw een onredelijke drogreden om de tarieven ten onrechte naar beneden te trekken. Dus is het uurtarief € 265,00 en de kostenopslag 6%, dan wordt er opeens maar € 265,00 vergoed, omdat de kantoorkosten geacht moeten zijn inbegrepen in dat uurtarief. Dat is vreemd, indien bijvoorbeeld een overwerkvergoeding wordt afgeschaft, zal een gemiddelde vergoeding in het salaris worden meegenomen. En wat te denken van incorporatie van 8% Vakantietoeslag in het salaris: 8% wordt inbegrepen geacht in het salaris, dus feitelijk daalt het brutosalaris? Dus dit is ook geen valide argument en zo het wordt in het tarief begrepen wordt geacht, dan moet dat tarief dus omhoog van € 265,00 naar € 280,00. Anders gaat het de perken van redelijkheid te buiten.
5. een redelijk uurtarief: indexatie ook al uit de tijd, behalve bij verzekeraars zelf?
En dan is dus ook indexering “uit de tijd”, want daar doen verzekeraars ook al jarenlang niet aan als het om een redelijk uurtarief gaat.
Dat betekent waar dus vroeger tarieven van € 235,00 exclusief 6% kantoorkosten – dus € 250,00 inclusief kantoorkosten – door verzekeraars redelijk gevonden werden ondanks loon- en prijsinflatie nu opeens niet meer redelijk zouden zijn. Ondertussen stijgen wel de huren, de aanschaf van een auto, de kosten van postzegels, de loonkosten van personeel (loonindexatie), de kosten van bedrijfsmiddelen, telefoonkosten (2019: van € 0,07 naar € 0,09 per minuut), autokosten, etc. WA-verzekeraars hebben hun autopremies sinds 2017 gemiddeld met 21,3% verhoogd.
In 2008/2009 rekende National Nederlanden voor advocaten een uurtarief van € 235,00 of die nu een specifieke letselschadeopleiding hadden of niet. Zij ging uit van een standaarduurtarief van € 235. In diezelfde periode werd in de rechtspraak een standaarduurtarief van € 255,00 als voorschottarief heel redelijk bevonden. In 2016 worden door de rechter gehanteerde uurtarieven van € 250,00 (2014) en € 255,00 (2015) niet onredelijk hoog geacht. Maar die geluiden waren er de jaren ervoor ook reeds[25].
In 2019 is de lijn van door verzekeraars momenteel redelijk geachte uurtarieven een deflatie met een vrije val naar € 207,55 – 240,00 (incl. 6% kantoorkosten), waar voorbeeld eerder tarieven van € 255-290 (excl. 6% kantoorkosten nog redelijk werden bevonden. Toch zou bij doorrekening van de eigen cao-verhogingen aan verzekeraarszijde (alleen maar looninflatie) de “redelijke” tarieven dus voor 2019 op € 291,57 zijn uitgekomen. De kantoorkosten worden nu ook geacht te zijn inbegrepen in de tarieven. Dus dan zou dat uitkomen op € 309,06. Dat komt dan overeen met de voorgemelde uurtarieven die de overheid voor haar eigen in letselschade gespecialiseerde advocaten redelijk acht.
Dus als loon- en prijsindexatie niet doorberekend zou kunnen worden en tarieven gelijk zouden moeten zijn, ondanks loon- en prijsstijgingen binnen het bedrijf, dan zouden verzekeraars het voorbeeld zijn. De cijfers laten een ander voorbeeld zien.[26] Zelf rekenen verzekeraars wel loon – en prijsstijgingen door in de premies. Zo staat dat ook in de polisvoorwaarden bepaald en zo indexeert Allianz in 2019 haar rechtsbijstandpolis met 2,1%[27].
Mr. van Santen liet in het PIV-bulletin[28] zien dat via de omvang van de overige schade het uurtarief tweemaal wordt geschoren: eerst bij de bepaling van het redelijke uurtarief en daarna nog eens bij de eindregeling aan de hand van o.m. de omvang van de overige schade. Het effectieve uurtarief komt daardoor gemiddeld nog lager uit (€ 174,04 per uur), terwijl in zijn bij zijn artikel gevoegde schema kunnen bijvoorbeeld de volgende uurtarieven afgelezen worden:
Gevorderd uurtarief Toegewezen uurtarief
2015:8542 € 250,00 € 250,00
2016:6687 € 240,00 € 240,00
2015:8249 € 255,00 € 255,00
2016:420 € 300,00 € 300,00
2016:1327 € 275,00 € 275,00
2015:8640 € 290,00 € 290,00
Uit de voorbeelden van mr. Santen mogen wel reeds blijken dat in 38 van de 47 onderzochte zaken (81%), waarin kosten worden toegekend, de (vaak) gevorderde uurtarieven onverkort worden toegewezen. Het zijn wat oude uitspraken. Recenter (zaken tegen Allianz) laten nog steeds een beeld zien dat de rechtspraak bij gevorderde tarieven van advocaten niet altijd het tarief aanpast
Gevorderd uurtarief Toegewezen uurtarief
2017:1021 € 300,00 €300,00 (standaarduurtarief excl. 6% kantoorkosten en 21 % BTW)
2017:9799 € 250,00 € 250,00 (€ 320,65 incl. kantoorkosten en BTW)
2018:7828 € 235,00 € 235,00
En dat is ook niet meer dan redelijk gelet op het bovenstaande. Daarbij wordt – ook niet via de wederkerigheid ex GBL – de vergoeding aan professionals aan verzekeraarszijde geschoren aan de hand van de dubbele redelijkheid of een PIV-staffel. Aldus ontstaat de volgende situatie;
Voorbeeld 1:
Een advocaat van een verzekeraar krijgt € 4.400,00 voor 10-15 uur werk, zo is in rechte gebleken, dan zit zijn “effectief”uurtarief (ver) boven dat van zijn collega aan de andere kant van de tafel.
Voorbeeld 2:
Een advocaat van een verzekeraar krijgt € 235,00 als uurtarief. Beide kanten besteden 15 uur aan de zaak. De belangenbehartiger aan slachtofferzijde financiert ook € 500,00 aan medische verschotten voor. De omvang van de schade is uiteindelijk € 5.000,00. De advocaat van de verzekeraar ontvangt 15 x € 235,00 x 1,21 = € 4.265,25. Zijn declaratie en urenstaat wordt nauwelijks bekeken. Bij de advocaat aan slachtofferszijde worden alle kosten gemeten aan de PIV-staffel en die ontvangt € 2.662,00. Is er geen PIV-staffel, maar wordt wel gekeken naar de omvang van de schade, dan worden alle kosten vaak bij elkaar opgeteld en gemeten aan de PIV-staffel. De kosten bedragen dan € 4.265,25 + € 500,00 = € 4.765,25. De verzekeraar vindt een bedrag van € 3.500,00 redelijk en betaalt niet meer dan dat bedrag onder aanvoering van “een redelijke verhouding, wat € 4.765,25 bij een schade van € 5.000,00 niet meer zou zijn” en/of algemeen, losse opmerkingen. Die advocaat krijgt dus op zijn werkzaamheden feitelijk maar € 3.000,00 betaalt.
Voorbeeld 3:
In een zaak besteedt de belangenbehartiger van de benadeelde vanwege zijn onderzoek-, bewijs, en informatieve taken 30 uur aan een zaak tegen een tarief van € 260,00. Aan verzekeraars zijde wordt de zaak direct uitbesteed aan een belangenbehartiger. Dit letselschadebureau ontvangt € 185,00 per uur en zijn declaraties worden voldaan, ongeacht de omvang van de uiteindelijke schade en of hij zijn ren effectief besteed heeft, etc. Dat letselschadebureau ontvangt effectief een uurloon van € 185,00. De uren van zijn opponent worden vanwege de omvang van de overige schade teruggebracht naar 16 uur. Diens effectief uurloon is € 156,00, namelijk (16 x € 260)/30.
Voor zover deze een lager tarief of lump-sum met zijn opdrachtgever overeenkomt, is dat zijn eigen keuze. Een andere advocaat kan anders overeenkomen. Een advocaat (of rechter) hoeft ook niet te werken tegen een salaris van een loodgieter, zoals een verzekeraar ooit wilde stellen[29] en een advocaat of rechter kan daartoe toch ook niet gedwongen worden? Vrij normaal is dat overeengekomen wordt dat een advocaat zich naar uren, opleiding, kennis en ervaring laat betalen en dat is ook de meest gebruikelijke wijze van bepaling van loon, hetgeen juist aan verzekeraarszijde ook aan de orde is.
In dat kader is niet te volgen dat wel een algemene, aanzienlijke, verlaging van de tarieven van de belangenbehartigers aan slachtofferzijde bepleit: “de tarieven kunnen met zeker 30% omlaag”[30]. Dus door rechters redelijk geachte tarieven dan wel door verzekeraars redelijk geachte tarieven moeten met 30% nog verder omlaag? Dan wordt het gemiddeld effectief tarief nog lager, namelijk € 121,82 en wijkt het nog verder af van wat zelfs door verzekeraars zelf al jaren geleden redelijk wordt bevonden. Dan worden de bovengenoemde verschillen nog groter.
PIV-staffel
En wat zegt een “effectief” uurtarief in het kader van de PIV-staffel? Dat A bij 15 uur werk met een uurtarief van € 260,00 bij weinig discussie en vertragingen aan verzekeraarszijde, maar een omvang van de schade van € 25.000,00 een effectief uurtarief van (€ 5.295/15) = € 353,00 ontvangt. En B met eenzelfde uurtarief bij 30 uur bij veel onderzoek, discussie en verweer en/of medewerking aan de herstelplicht maar een uiteindelijke schade van € 12.500,00 een effectief uurtarief van € 3.755/30 = € 125,16. Het is om die reden al een onbruikbare, onredelijke maatstaf.
De PIV-staffel is in 2016 voor veel voorkomende schaden naar beneden bijgesteld. Van 2016 tot en met 2019 geldt eenzelfde vergoeding. Er is totaal niet met loon- en prijsinflatie rekening gehouden. Dat maakt dus ook de PIV-staffel tot een onbruikbare maatstaf.
De PIV-staffel gaat kennelijk uit van een veel lager standaarduurtarief, namelijk € 125,00 (incl. BTW en dus € 103,31 (excl. BTW). Er wordt namelijk voor de eerst 40 uur een betaling van € 5.000,00 (incl. BTW) gedaan. Sterker nog, vóór 2014 was er nog een voorschot van € 6.500,00 voor de eerste 40 uur. Toen bedroeg het standaard PIV-uurtarief kennelijk nog € 162,50 incl. BTW (€ 6.500,00/40 uur c.q. € 133,88 excl. BTW).
Dat alles ligt apert lager dan het uurtarief dat door rechters en overheid redelijk wordt geacht en strookt niet met de CAO-loonsontwikkelingen binnen het eigen verzekeringsbedrijf c.q. letselschade-praktijk, die jaarlijks een loonsverhoging van 2% laat zien[31].
Kortom: Het bgk-beleid neemt dan in de praktijk c.q het beleid van verzekeraars mee dat niets meer overblijft van de uurtarieven, die door verzekeraars zelf redelijk worden bevonden en al helemaal niet de uurtarieven die in rechte en door de overheid redelijk worden bevonden. Het tweemaal scheren van de kosten zorgt voor onredelijkheid. Indien daarbij gemeten wordt aan de PIV-staffel, laat de verzekeraar dus de facto zien dat deze op zeer onredelijke wijze de schadepost buitengerechtelijke kosten wenst te regelen.
VOORSTEL TOT VERGOEDING BGK: REDELIJK EN BETAMELIJK BELEID
De gedragscode verzekeraars kent de volgende facetten: “wij tolereren geen onrechtmatig c.q. maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag”, “wij willen het geode voorbeeld geven” en “wij willen het netjes geregeld hebben”. In het kader van die gedragscode moet door verzekeraars dient uitgedragen te worden een maatschappelijk verantwoord ondernemingsbeleid, met als kernwaarden onder meer betrouwbaarheid, professionaliteit, solidariteit en maatschappelijke verantwoordelijkheid en transparantie. En beleid is dat afgestraft wordt doelbewust gedrag ten nadele van de verzekeraar ten voordele ven de verzekerde/benadeelde of een ander. De huidige praktijken ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten lijken daar op punten niet mee te stroken[32].
Mijn insteek/oplossing c.q. bgk-beleid is dan ook een andere:
– Standaard bevoorschotten op € 2.500,00 direct na erkenning van aansprakelijkheid;
– Steeds een voorschot van € 1.500,00 bovenop de betaling van een declaratie.
Zo komt eindelijk toegekomen aan de plicht ex GBL om voorfinanciering van schade hoe dan ook te voorkomen (geen benaschotting, maar bevoorschotting) en zorg te hebben voor een goede relatie en gerechtvaardigde belangen van de opponent.
Tussentijds worden wel urenstaten verstrekt, zodat er tijdig door de verzekeraar aan de bel getrokken kan worden. Hij moet dan wel concreet aangeven welke uren niet redelijk zouden zijn in het kader van onderzoek naar de omvang van schade en verweer. En waarom (dus) de werkzaamheden en/of tijd haar niet tpegerekend kan worden. in het kader van de ruime toerekeningsleer. Geen verrassingen bij een eindregeling of tussentijds stoppen met betalen, zoals nu het geval is. Bij een eindregeling komt dan de eindtoets aan de orde.
Dan wordt ook eindelijk recht gedaan aan de herstelplicht: de aansprakelijke partij moet de benadeelde in staat stellen de aansprakelijkheid en de omvang van zijn schade te onderzoeken en schadeposten te onderbouwen en/of verweer te voeren (zie Lindenberg/van der Zalm, Monografieën BW, 4e druk, 2015, pag. 105 en De Jonge/Scheper HR 29 september 2014 NJ 2015, 84). Daarmee wordt veel meer toegekomen aan dit “in staat stellen”. Ook wordt hiermee benadeling van belangenbehartigers en benadeelden en perverse prikkels van het huidige beleid eindelijk eens bestreden in plaats van bevorderd. Dat past ook meer in de structuur van hoe verzekeraars zelf bij vooruitbetaling dienstverlening verstrekken. Ondertussen is dan de belangenbehartiger ook in staat gesteld om de belangen van zijn cliënt naar behoren te behartigen en wordt hij daarin niet (bij voorbaat) beknot of gestuurd (lees: in een spagaat gebracht).
MAAR HET KAN OOK NOG ANDERS
Indien de benadeelde het recht heeft om op kosten van de aansprakelijke partij deskundige bijstand in te roepen, maar die aansprakelijke partij die deskundige vervolgens niet feitelijk in staat stelt om zijn werkzaamheden naar behoren te kunnen verrichten, dan dient zich de volgende keuze voor de belangenbehartiger aan: ófwel direct te stoppen met de werkzaamheden voor cliënt(e) ófwel met cliënt(e) nadere afspraken te maken ter zake van de vergoeding van de nog te verrichten werkzaamheden. Niet gewenst is dat een benadeelde niet meer wordt bijgestaan. Daarbij zal het bgk-beleid voor een opvolgend belangenbehartiger treffen. Die stuit immers op dat zelfde beleid. Terzelfdertijd kan niet van een belangenbehartiger gevergd worden zijn werkzaamheden te continueren, indien er daartegenover geen (uitzicht op) een reële vergoeding staat. Aan verzekeraarszijde wordt er ook niet geleverd zonder dat er zicht is op een reële vergoeding van de geleverde dienst/arbeid.
Mr. E.J. Dennekamp heeft als oplossing geopperd dan maar een Resultaatafhankelijke Uren Beloning (opslag) met een cliënt af te spreken. Indien bijvoorbeeld de omvang van de overige schade criterium is om kosten onbetaald te laten of er bij achteraf geen of weinig schade of in verband met causalitieitsproblematiek er kans is op het onbetaald blijven van een (groot) deel van in redelijkheid te maken kosten, dat is een Resultaatsafhankelijke Uren Beloning aangewezen is. Is er een laag resultaat, maar wel veel gewerkte uren, dan komt er een opslag op het uurtarief. Daarbij dient dan de in die overeenkomst opgenomen risicovergoeding ook reeds op voorhand als dubbel redelijk te worden aangemerkt. Het is immers van tweeën één: ofwel de opslag is niet redelijk, omdat er in wezen geen risico bestaat op het achterwege blijven van de betaling, ofwel de opslag is wel redelijk omdat het risico wel degelijk bestaat. Het valt binnen de mogelijkheden de verzekeraar om een inschatting van dit risico te maken en uit stilzwijgen of een bgk-brief zou dan afgeleid kunnen worden dat het advocatenkantoor bij een eventueel met cliënt(e) af te spreken no-cure-no-pay behandeling van dit dossier het aanzienlijke risico loopt dat de kosten van de nog te verrichten werkzaamheden niet zullen worden voldaan. Dus dan is op grond van de beoordeling en/of uitingen(bgk-beleid) van de verzekeraar of eerdere ervaringen met die verzekeraar bij enig of groter risico een opslag meer aangewezen.
Indien er niet tot een redelijke praktijk gekomen kan worden, dan zullen deelgeschillen en/of kostenopslagen aan de orde zijn. Per saldo is daar niets mee gewonnen. Het kost de verzekeraar wellicht meer dan het eventueel oplevert, met name ook op niet-financieel gebied. Maar hoe dan ook is het dieptepunt in de schaderegelingspraktijk dat – bij een plicht om voorfinanciering van schade hoe dan ook te voorkomen – het tot de rechter of andere exercities moet komen om uiteindellijk tot een reële vergoeding van werkzaamheden te komen.
Copyright: Mr. S.C. van Veldhoven, re – aug. 2019
[1] Niet fijn, want belangenbehartigers aan slachtofferzijde gaan ook niet op de reactie tussen de verzekerde en zijn verzekeraar drukken door de verzekeraar te passeren en bij wanbetaling op kosten naar de verzekerde te stappen.
[2] Bij 1000 dossiers met alleen maar € 2.000,00 betalingsachtsrstand op declaraties – dus dan hebben we het niet over bevoorschotten, maar benaschotten op reeds gemaakte kosten – dan is er dus al een winst van € 21.670,00 door te kosrt schieten in de herstel- en schadevergoedingsplicht. Helaas laten de openstaande declaraties zien dat er veel grotere verzuimen zijn an het onbetaald laten van € 2.000,00. Bij 1000 dossiers een voorfinanciering van gemiddeld € 2.500 per zaak levert een maandelijkse winst in die zaken op van € 13.541,67.
[3] ECLI:NL:GHARL:2018:10759
[4] Zie RB. Gelderland 10 december 2015, ECLI:NL:2015:8267
[5] Rb. Midden –Nederland 14 augustus 2013 ECLI:NL;RBMNE:2013:3727
[6] Rechtbank Limburg, 3 september 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:11335
[7] Zie Rb. Zutphen (2011: BU6835, r.o. 4.4 – 4.6) , Rb. Midden-Nederland (RBMNE:2013:3727, r.o. 4.11 en 4.12 en ook RBMNE:2014:7325 en RBMNE: 2014:4506, r.o. 4.8.), Rechtbank Rotterdam (2013: 9456, r.0. 4.4.- 4.6) en Rechtbank Den Haag (2011:BU3870, r.o. 4.4), zie recent ook: Zie ECLI:NL:RBROT:2019:4859 en ECLI:NL;RBROT:2019:302, r.o. 5.5.3
[8] zie bijvoorbeeld Rb. Midden Nederland, 17 juli 2015 ECLI:NL:RBMNE:2015:5293 en zie Rb. Zutphen (2011: BU6835, r.o. 4.4 – 4.6) , Rb. Midden-Nederland (RBMNE:2013:3727, r.o. 4.11 en 4.12 en ook RBMNE:2014:7325 en RBMNE: 2014:4506, r.o. 4.8.), Rechtbank Rotterdam (2013: 9456, r.0. 4.4.- 4.6) en Rechtbank Den Haag (2011:BU3870, r.o. 4.4)
[9] Zie ECLI:NL:RBROT:2019:4859. Zie ook ECLI:NL:RBROT:2019:302
[10] zie bijvoorbeeld Rechtbank Den Haag (BL6268, r.o. 4.17 en BU3870, r.o. 4.4), de rechtbank Rotterdam (RBROT:2013:9456, r.o. 4.10 en 2013:8715, r.o. 2.10) alsmede rechtbank Midden-Nederland (RBMNE:2014:7325:RBMNE:2013: 3727, r.o. 4.11 en RBMNE: 2014:4506, r.o. 4.8.), Kantongerecht Apeldoorn 11 oktober 2000, VR 2001/160 en recent Zie ECLI:NL:RBROT:2018:7828, , zie ook ECLI:NL;RBROT:2019:302, r.o. 5.5.3
[11] zie bijvoorbeeld Rechtbank Limburg, 3 september 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:11335
[12] Zie bijv. Rechtbank Midden Nederland 17 december 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:7325
[13] zie bijvoorbeeld Rb. Midden Nederland, 17 juli 2015 ECLI:NL:RBMNE:2015:5293
[14] Zie ECLI:NL;GHSHE:2017:1012, r.o. 3.7
[15]zie Rb. Zwolle-Lelystad 7 februari 20117 ECLI:NL;RBZLY:2007:BA8627, r.o. 2.37 en 2.38
[16] Zie Bravenboer-arrest HR 11 juli 2003 ECLI:NL;HR:2003:AF7423 en HR 19 maart 2015 ECLI:NL;HR:2015:586, r.o. 3.5.
[17] Zie S.D. Lindenbergh, vergoeding van buitengerechtelijke kosten HR 11 juli 2003 RvdW 2003, 125 in NbBW 2003/9 pag. 141
[18] Ook is vreemd dat een niet-advocaat, niet-jurist, niet- registerexpert een uurtarief van € 237,00 in rekening brengt en dan er geen enkel commentaar wordt gezien. Deze laat de cliënt zelf alle medische informatie en schadestaten aanleveren. Ook neemt die letselschadespecialist het met de geheimhoudingsplicht niet zo nauw (deelt hij zonder medeweten van zijn cliënt een brief met een positief advies omtrent een regelingsvoorstel en schulddeling met de aansprakelijke partij) Het is dus geen hard beleid, maar afhankelijk van wie men treft. Soms dus een emotionele beslissing.
[19] Bron: brief van Minister van Veiligheid en Justitie van 30 augustus 2-013 naar aanleiding van een Wob-verzoek.
[20] De leden van de Raad van Bestuur van Achmea verdienden in 2012 30% minder dan in 2011. In 2012 kregen de ze leden 1 miljoen voor hun diensten. Dat is op 261 werkdagen € 38.314 per dag en zegge op basis van een 80-urige werkweek (16-urige werkdag) nog steeds € 2.394,63 per uur.
[21] zie onder meer PIV-bulletin, nr. 3, pag. 3 en PIV-bulletin, dec. 2014, pag. 12. Onjuist is dus de aanname van een LSA-advocate in laatstgenoemd artikel dat de PIV-staffel op basis van onderzoek een weergave is van de daadwerkelijke in rekening gebrachte kosten door belangenbehartigers.
[22] Zie Bravenboer-arrest HR 11 juli 2003 ECLI:NL;HR:2003:AF7423 en HR 19 maart 2015 ECLI:NL;HR:2015:586, r.o. 3.5.
[23] Soms moet 2 maanden alleen al op een advies van de medisch adviseur geacht worden, dan kijkt het letselschadebureau ernaar en is er overleg met de verzekeraar. Uiteindelijk wordt na 4 maanden eens een reactie verkregen.
[24] Zie bijv. “op de verzekerde rust de algemene verplichting tegen het ontstaan van schade te waken” (Memorie van Toelichting) en “beperking van de gevolgen” van schadeveroorzakende gebeurtenis (toelichting Meijers).
[25] Zie o.m. ECLI:NL:RBGEL:2016:7169, Rb. Zeeland-West-Brabant 31 maart 2016, 307906/HA RK 15-251 (gepubliceerd op de PIV-site), ECLI:NL:RBAMS:2015:8542.
[26] Bron: MoneyView/Consumentenbond, premies 1 april 2018 en 1 augustus 2017
[27] Bron: MoneyView/Consumentenbond, premies 1 april 2018 en 1 augustus 2017
[28] Mr. A.E. Santen, PIV-Bulletin 2016-4 “mag het een onsje meer zijn”: Toewijzingen bgk door deelgeschillenrechters.
[29] De Noord-Hollandsche van 1816 betoogde ter matiging van de buitengerechtelijke kosten dat zij zich afvroeg waarom het als normaal wordt ervaren dat het tarief van een advocaat drie tot viermaal zo hoog is als voorbeeld dat van een loodgieter. Zij betoogde daarmee dat zij niet begrijpt waarom een advocaat (of rechter) meer verdient dan een loodgieter (zie ECLI:NL:RBALK:2010:BP3091). De vraag die gesteld kan worden is wat de advocaat van NH zelf toucheerde aan uurtarief, want opvallend is dat dit niet als vergelijkend materiaal werd ingebracht, maar NH juist appels met peren ging vergelijken.
[30] Zie M. de Haan in zijn blog op het AM Magazine van 11 april 2017:” De tarieven van belangenbehartigers kunnen met zeker 30% omlaag”. Het dochterbedrijf van Cunningham Lindsey – Relet – toucheerde voor 1 januari 2017 voor een niet-advocaat nog een tarief van € 238,75 per uur (excl. BTW). Dat tarief ligt rond het maximale tarief dat verzekeraars aan advocaten bereid zijn te betalen. Niet-advocaten ontvangen een lager tarief. Volgens de heer De Haan zelf gemiddeld € 215,00. Ook dat ligt boven het gemiddelde ontvangen uurtarief aan slachtofferzijde dat mr. van Santen berekende.
[31] Ook is vreemd dat een niet-advocaat, niet-jurist, niet- registerexpert een uurtarief van € 237,00 in rekening brengt en dan er geen enkel commentaar wordt gezien.
[32] Uitvoering geven aan onzorgvuldig , onrechtmatig en/of onredelijk beleid, waardoor een benadeelde of diens belangenbehartiger wordt benadeeld en een aansprakelijke verzekeraar voordeel verkrijgt, past wellicht ook niet binnen een “betamelijke beroepsuitvoering” en een “onderlinge verhouding, die berust op welwillendheid en vertrouwen” en/of binnen “fatsoenlijk, integer en respectvol handelen jegens alle betrokkenen”, “jegens beroepsgenoten een verhouding nastreven die berust op respect, collegialitiet en vertrouwen” en/of “handelen conform wet en regelgeving. Het gaat immers de facto toch om het niet nakomen van plichten ex GBL en benadeling van een benadeelde en/of een collega ten voordele van de aansprakelijke partij/verzekeraar.